𝕹𝖚𝖑






"𝓔r hangt storm in de lucht.”
Markus zei hardop wat Kai kon voelen. Er zat een lading in de lucht die er niet mocht zijn. En toch had Kai geweten dat de Baai van Gild onvoorspelbaar was. Haar vochtige, warme zeelucht was als een zandbank waar koude vastelandswinden langs beide kanten op vastliepen. Daar bovenop waren er de Radomaïsche Eilanden en Astros, die met hun smalle zeestraten de ideale omgeving boden voor windtunnels. Ze bliezen recht de Baai in.
      Net als iedereen die in Albasor leerde zeilen, wist Kai dat er zo ver in de Baai altijd kans op storm was, ook al zei het weerbericht van niet. Hij had er gewoon op gerekend dat hij geluk zou hebben, maar die overtuiging werd met elke windvlaag die hem van zijn koers trok kleiner.
      “Komaan,” gromde Kai zacht tegen zichzelf terwijl hij uit alle macht de lijn van zijn grootzeil met beide handen door de lier probeerde te trekken.
      “Weinig kans op storm,” had Theo tegen hem gezegd toen hij in Albasor zijn zeilen had neergelaten. Kai had zelf ook nog eens naar de satellietbeelden gekeken, om zeker te zijn. Hij kende de wilde scheepsverhalen over verraderlijke onderstromingen in de Baai van Gild. Hij had van meerdere ooms gehoord over de ijzige Phyrische wind, die je zo van je koers af kon blazen. Maar er was geen wolkje aan de lucht geweest toen hij vertrokken was en dat was zo gebleven tot de zon begon onder te gaan. Met het vallen van de avond werd het moeilijker om de donkere wolken die zich aan de horizon waren beginnen verzamelen, dichterbij te zien drijven. Nu voelde het alsof hij er middenin zat; een mengeling van warme zeelucht en ijskoude noorderwind. Een thermische storm. Vanuit het niets.
      Kai klemde zijn handen om de helmstok. Zijn knokkels zagen wit terwijl hij zijn vaartuig terug in de juiste richting probeerde te sturen. Zijn hartslag in zijn oren was even verdovend als de wind, maar hij negeerde het.
      “Strijk je grootzeil en hijs je stormfok voordat je mast in twee breekt,” zei Markus behulpzaam terwijl hij naar beneden vloog en op een bankje in de cockpit neerstreek.
      Kai had geen idee hoe hij er nog in slaagde zo elegant naar beneden te glijden met de windstoten die langs alle kanten op hen insloegen. Misschien hadden Grote Jagers, het type vogel dat Markus momenteel was, uitzonderlijk sterke vleugels.
      “Je kan ook helpen, in plaats van nutteloos commentaar te geven!” grauwde Kai tussen zijn tanden door, maar hij deed wat Markus zei. Hij voelde hoe de razende wind aan het grootzeil bleef trekken, hoe het hem steeds opnieuw tegen dek probeerde te duwen. Armastus, Kais zeilboot, schokte als een wild dier. Kai zag hoe de wind de mast in een boog probeerde te trekken; hoe die zomaar ineens in twee zou breken. Een stormfok hijsen was gevaarlijk, maar niets doen was gevaarlijker. Kai weigerde het om door een stomme storm neergehaald te worden; hij had te veel zeilervaring om zich domweg in de kajuit te verstoppen en te hopen dat de storm snel voorbij zou zijn. Hij checkte zijn harnas en zijn veiligheidslijn; de karabijnhaak zat nog steeds vastgeklikt aan de reling. Op handen en knieën kroop hij naar de voorsteven, terwijl ijskoude golven over het dek sloegen. Hij proefde het zout van de zee op zijn tong.
      “Wat hoop je in Gild te vinden?”
      Theo’s woorden echoden al de hele tocht doorheen Kais hoofd, maar momenteel was het enige wat hij hoopte, heelhuids in Gild aankomen.
      “Antwoorden, hopelijk,” had Kai op Theo’s vraag geantwoord. Hij had wrang geglimlacht. “Een doel, of...” Hij had zijn zin niet afgewerkt. Hij had teruggedacht aan Karael, de vorige magiebron van Calçadar, die haar eigen kleine restje licht bij Kai had ingeplant op het moment dat hij geboren werd. Ik heb er vrede mee genomen dat er zoveel is waarop ik geen antwoord heb.
      Kais verstijfde vingers grepen naar de val van het grootzeil. Met een harde ruk maakte hij de lijn los en liet hij het grootzeil zakken. De wind greep erin als de klauw van een kat, weigerend om los te laten, voordat het uiteindelijk met een knal neersloeg op het dek. Gejaagd worstelde Kai het zeil bij elkaar zodat hij het kon vastbinden aan de giek.
      Armastus voelde onmiddellijk anders. Lichter, maar ook kwetsbaarder.
      “Markus?” riep Kai ademloos naar boven, maar als Markus antwoordde, kon Kai het niet horen. Hij dwong zichzelf om door te gaan en kroop naar de voorsteven, waar het voorzeil nog steeds klapperde in de storm. Met trillende handen maakte hij de haak los. Hij trok het natte doek met een ruk omlaag en propte het in de zak aan de reling. In een vloeiende beweging – voor zover dat kon in dit noodweer – greep hij naar de stormfok om hem vast te maken aan het voorstag. Met al zijn macht trok hij aan de lijnen. Hij keek toe hoe het zware doek langzaam omhoog gleed. De wind greep het meteen hongerig vast met een luide klap, als een kanonschot dat Kais beenderen deed zinderen. Zijn schouders en handen brandden, smekend om los te laten. Hij voelde zich zo ontzettend klein in de meterhoge golven rond hem; in de wind die, zo leek het, zijn lichaam zomaar ineens van zijn kleine bootje kon plukken om hem kilometers verder de kolkende zee in te donderen. Waarom was hij zo arrogant geweest? Waarom had hij zichzelf wijsgemaakt had dat hij sterker was; dat hij zoiets oerouds en allesomvattend als de hemel en de zee naar zijn wil kon buigen? Hij was niets in vergelijking. Het zou beter zijn om op te geven. Makkelijker om toe te geven aan de hulpeloosheid die wanhopig in zijn keel hamerde en zijn ademhaling onregelmatig maakte. Maar Kai was bang dat hij helemaal zou stikken als hij het eruit liet.
      En toch… Hulpeloosheid was een oude kompaan. Irritant, niet van af te geraken en toch zo geruststellend familiair. Zo lang al voelde Kai zich hulpeloos. Op zovele momenten had hij het hem bijna in slaap laten sussen. Op zovele momenten had hij al het gevoel gehad dat hij niets betekende, dat hij er enkel was om zijn leven aan zijn land te geven wanneer zijn moeder er niet meer was. Zijn enige bestaansreden was het vervullen van haar erfenis; een erfenis die ze zelf als kind had meegekregen van haar ouders, die het hele land naar de kloten geholpen hadden, en die ze nu zelf voedde en deed groeien tot iets wat Kai nooit in handen wilde hebben. Het was een rotte, miserabele geschiedenis die een etterend, onrechtvaardig heden had voortgebracht en nog steeds in stand hield. De walging, de opstandigheid die Kai er altijd tegenover gevoeld had, was keer op keer de grond in gestampt geweest. Want het was niet de bedoeling dat hij zelf op zoek ging naar betekenis in zijn leven; naar een eigen doel om na te streven. Dat was hem lang genoeg duidelijk gemaakt – dat was wat Karael hem ook gezegd had; dat het zijn lotsbestemming was om zijn hele leven over te geven aan zijn volk. Om voor ze te sterven, zodat hij ze hun magie kon teruggeven, zodat ze het opnieuw konden uitputten terwijl ze de wereld rond zich in de fik staken.
      De boot schokte opnieuw, de boeg scheefgetrokken door de plotseling hernieuwde grip die de wind op het nieuwe, kleine zeil had. Kai moest zijn lijf achterovergooien om niet meegetrokken te worden. Zijn handen brandden onder zijn handschoenen, maar hij slaagde erin het zeil aan te trekken en vast te zetten.
      Boven hem kraakte de mast in protest. En toen was de regen er. Plotseling en genadeloos en ijskoud; zoveel kouder dan het zoute nat van de zee rond hem. Het water was een zweepslag in Kais gezicht; deed zijn ogen in hun kassen bevriezen. Het kletterde luid op het dek, geëchood door een donderslag in de verte. Het geluid was een elektrische schok achter Kais oren. Het kroop sidderend langs zijn ruggengraat naar beneden.
      Misschien was het makkelijker om te luisteren naar wat iedereen altijd in zijn oren schreeuwde. Misschien was het makkelijker om zijn lot te accepteren; om er gewoon bij te gaan liggen en de dingen te laten zoals ze waren. Maar Karael had Kai ook iets heel belangrijks duidelijk gemaakt. Iets wat Lennan Kai eeuwen geleden, zo leek het, ook had proberen duidelijk te maken. Hij was niet zomaar een minuscuul zandkorreltje in de woestijn die deze aardbol was. Hij kon iets doen. Hij kon iets betekenen. Hij kon dingen veranderen, zonder dat daar jaren aan een stuk over gezeurd moest worden door tegendraadse beleidsmakers die nooit een rechtlijnige beslissing konden maken. Zo lang had Kai naar betekenis gezocht; zo lang had hij de tevergeefse, zo leek het, hoop gehad dat hij ooit de macht zou hebben om dingen te veranderen, om zich niet zomaar te hoeven neerleggen bij beslissingen van mensen die het beter wisten dan hij.
      Nu hij het vasthad, zou hij vastberaden moeten zijn. Even had hij zich ook zo gevoeld. Heel even. Toen hij kwaad was omdat Karael hem doodsimpel zei dat haar bestaan er eigenlijk niet toe deed – en bij uitbreiding; het zijne ook niet. Toen haar groene licht, na zo lang op het randje van sterven te balanceren, eindelijk doofde. Hij had zich machtig gevoeld toen de kracht, die ze hem zo lang geleden had gegeven zonder dat hij het door had, eindelijk van hem alleen was.
      “Ben je zeker dat je alleen wil gaan?” had Theo opgeworpen tijdens de terugtocht van de Astralen.
      Kai had geknikt. “Ik wil niet dat ze jou de schuld geven van mijn eigen beslissingen. Maar ik apprecieer het dat je met me mee wil tot in Albasor.”
      Theo’s lach was gegeneerd geweest. Een beetje opgelaten. “Dat is het minste wat ik voor je kan doen,” had hij gemompeld en toen Kai hem gevraagd had of hij terug naar school zou gaan, had Theo melancholisch zijn schouders opgetrokken.
      Een volgende rukwind trok Kai onderuit. Hij stootte zijn elleboog hard tegen het dek en vloekte terwijl hij zichzelf weer overeind duwde.
      “Je moet een noodsignaal uitsturen, Kai,” hoorde Kai plots dicht bij zijn oor. Hij registreerde Markus kleine nageltjes amper, die door zijn wetsuit in zijn schouders boorden. Hij schudde zijn hoofd, ook al wist hij ergens dat Markus natuurlijk gelijk had. Dit was levensgevaarlijk. Als hij nu onder ging, zou niemand hem ooit nog vinden. Hij had zijn GPS bewust uitgezet, in de hoop dat hij een voorsprong zou hebben op zijn ouders, die hoogstwaarschijnlijk de geheime dienst achter hem aan zouden sturen van zodra iemand op school door had dat hij niet op zijn kamer zat te studeren. Hij had tijd nodig.
      “Dit is echt niet het moment om koppig te doen!”
      Kai had bijna twee jaar geleden een tocht over de Intercontinentale Oceaan gemaakt; van Pamarta naar Suvralië. Hij had er een maand over gedaan. Het had de gevaarlijkste onderneming in zijn hele leven moeten zijn en zijn ouders hadden elk moment van elke dag zicht gehad op zijn positie op zee. Die maand leek momenteel niets in vergelijking met het noodweer dat hem momenteel in zijn greep had. Maar Kais koppigheid bleef groter dan zijn angst, maakte niet uit hoe hard de wind zijn boot een andere richting in bleef forceren.
      Hij kneep zijn ogen tot spleetjes in de hoop de zondvloed die vanuit de hemel op hem neer denderde, op de een of andere manier op afstand te houden.
      Hij rook zwavel in de lucht. Hij voelde hoe statische elektriciteit over zijn huid danste; hoe elk haartje op zijn hele lijf eenstemmig overeind ging staan.
Markus duwde zijn klauwen dieper in Kais schouder. Zijn gewicht werd zwaarder. Hij zei iets, maar toen sloeg de bliksem in.
      Een ster explodeerde, helemaal boven op Kais mast. Helwit. En dan blauw, uitgestrekt tot aan de horizon. Witte vonkjes dansten langs het voorstag en Kais spieren trokken zichzelf samen. Zijn kiezen klemden zich op elkaar en zijn handen verstrakten op de lijnen die hij vasthield. Maar hij voelde niets meer. Niet de schok die door het vaartuig ging, niet de hitte van het metaal van de reling achter hem. Hij kon niet voelen hoe Markus hem losliet, kon niet eens zien hoe het licht dat hem zichtbaarheid op het dek had geschonken, plotseling doofde. Zijn wagenwijd opengesperde ogen zagen enkel het duister dat op hem afkwam. Een gigantische golf. Armastus was een speelbootje in de kolkende zee. Zo in stukken gekliefd; kopje-onder geduwd.
      Kai hapte naar adem, maar het enige dat binnenkwam was water. Zijn lichaam stond in brand; werd teruggetrokken naar de brokstukken, waar ergens zijn karabijnhaak nog vasthing aan de reling. En toen was er een grote, gevleugelde schaduw, met glimmende gouden ogen, ergens tussen de vlekjes die voor Kais gezicht dansten.
      Een snok en een scherpe pijn in zijn gezicht. Toen was hij los. Hij zweefde in het niets terwijl de vlekken groter werden en de schaduw dichterbij kwam. Het omarmde Kai, klauwde door zijn wetsuit heen om hem van de ronddrijvende brokstukken weg te trekken.
      Alles was stil.

Reageer (3)

  • KlaarMetDezeUse

    DAMN dit is goed geschreven

    begrijp niet alles goed, maar ik neem aan dat dat zichzelf wel een beetje gaat uitklaren. kijk uit naar het vervolg!!

    1 week geleden
    • RSK

      I hope so hehe

      Dankjewel 💛

      1 week geleden
  • Kiramman

    O;O

    1 maand geleden
    • Kiramman

      i'm rEADY

      1 maand geleden
    • RSK

      O;O makes me think of an owl

      1 maand geleden
  • Callahan

    *sits in silence and whispers* what now?
    Love it.

    1 maand geleden
    • RSK

      (flower)

      1 maand geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen