"Weet ik," zei ik rustig. "En dat neem ik je niet kwalijk."
Bill keek me met een mengeling van opluchting en schuldgevoel aan. "Waarom raakt dit je dan zo?" vroeg hij zachtjes, alsof hij het echt wilde begrijpen.
Ik haalde diep adem en voelde de woorden uit mijn mond stromen, alsof ik ze al jaren had opgespaard. "Ik heb mijn redenen om tegen drugs te zijn," begon ik, mijn stem een fractie steviger. "Het is niet zomaar iets voor mij. Het heeft... het heeft veel kapotgemaakt in mijn leven." Mijn stem brak bijna, maar ik dwong mezelf om door te gaan. "Ik heb te vaak gezien hoe het mensen verandert. Hoe het hen wegtrekt van wie ze werkelijk zijn."

Het was een koude herfstmiddag toen ik me voor het eerst herinnerde waarom we altijd in beweging waren. We woonden in een klein appartement in een stad die ik niet goed kende, niet dat het uitmaakte. We verhuisden zo vaak dat het voelde alsof ik nooit ergens echt thuis was. Mama had altijd een bezorgde blik op haar gezicht, en ik herinner me hoe ze altijd in de gaten hield wanneer papa thuiskwam. Zijn voeten die zwaar de vloer raakten, de deur die met een schok dichtsloeg — dat geluid kon ik uit duizenden herkennen. Mijn hart begon sneller te kloppen, en ik voelde de spanning in de lucht hangen.
Papa was niet zoals de andere vaders. Hij was nooit die vrolijke, blije man die je vaak in boeken en films zag. Hij was donker, met een blik die altijd een beetje leeg leek, alsof er iets in hem ontbrak. Ik had op een gegeven moment geleerd dat als zijn gezicht strak stond, er niets goed was. Mama probeerde altijd kalm te blijven, maar haar handen trilden als ze de deur opende. Ze was altijd bang voor wat er zou komen. En ik begreep waarom.
De eerste keer dat ik het echt begreep, was toen ik zeven was. Ik zat op de bank in de woonkamer, speelde met mijn poppen, toen papa binnenkwam. Zijn ogen waren groot, roestbruin, en onrustig. Zijn stem was schor, alsof hij al uren had geschreeuwd. "Waar is het?" brulde hij tegen mama. "Waar heb je het verstopt?"
Mama’s stem was zacht, te zacht voor de boosheid die in de kamer hing. "Ik heb niets verstopt," zei ze. "We hebben niets meer, je hebt alles opgemaakt."
Dat was de eerste keer dat ik begreep dat het geen gewone ruzie was. Dat het niet ging om een verloren sleutels of een gemorste koffie. Het ging om iets veel dieper, iets wat ik niet volledig begreep, maar wat ik wel voelde. Angst.
Papa was vaak kwaad. Boos omdat hij zijn volgende dosis niet kon krijgen. Zijn ogen, die eerst vol liefde en warmte waren, leken nu leeg en kille spiegels van een man die hij niet meer was. Ik weet nog hoe hij zijn vuisten balde, zijn ademhaling versnelde, en dan alles om zich heen begon te slaan. Het maakte niet uit of ik of mijn moeder er was, zijn woede was zo intens dat het alles in zijn buurt vernietigde. Ik herinner me de keren dat ik achter de bank kroop, mijn handen over mijn oren geslagen, hopend dat het zou stoppen. Maar het stopte nooit echt.
En dan was er die ene keer dat we moesten wegrennen. Mijn moeder pakte snel een tas en stopte wat kleren van mij en van haarzelf erin. Haar handen trilden, maar haar gezicht was vastbesloten. Ze had geen tijd meer voor twijfel, geen ruimte voor angst. We moesten gaan. Ik herinner me hoe ik naar de voordeur keek, mijn hart bonkend in mijn keel. Ik had geen idee waar we heen zouden gaan, maar ik wist dat ik niet terug wilde naar dat huis, niet naar dat soort leven.
"Kom snel, Elise," zei mijn moeder, haar stem laag en urgent. Haar ogen waren wijd van angst, maar er was een vastberadenheid die ik in haar zag die ik nooit eerder had opgemerkt. Ze was altijd de zorgzame moeder, maar die nacht was ze ook iets anders – een vrouw die besloot dat genoeg genoeg was. We vluchtte, door de achterdeur, naar de donkerste delen van de straat, het geluid van mijn vaders geschreeuw echoënd in de nacht.
De volgende weken waren een blur. We zwierven van plek naar plek. Eerst bij een vriendin van mijn moeder, dan bij een van haar familieleden. Maar alles was tijdelijk, alles voelde onveilig, zoals we altijd weer op de vlucht waren. Papa had alles kapotgemaakt. De schulden waren torenhoog, en de telefoons bleven maar rinkelen. Het was de constante dreiging van mensen die mijn moeder lastigvielen voor geld dat we niet hadden, voor spullen die we niet konden betalen.
De rest van mijn kindertijd was een tijd van overleven. Van proberen om de stukken weer in elkaar te zetten, maar alles leek altijd uit elkaar te vallen. Ik begreep het pas veel later, toen ik ouder werd, hoe de verslaving ons gezin compleet had vernietigd. Niet alleen papa, maar ook mama, en ook ik, in een bepaalde zin. De liefde die we ooit hadden, de dromen, de beloftes die ooit bestonden, waren allemaal door de vingers geglipt. En de verslaving had alles weggespoeld.
Ik groeide op in een wereld waar ik altijd op mijn hoede moest zijn, altijd moest oppassen voor de schaduwen van mijn verleden. Maar ergens diep van binnen wilde ik niet dat de verslaving mijn toekomst zou bepalen. Dat was altijd mijn strijd. Om te ontsnappen aan de demon die ik in mijn verleden had achtergelaten, om niet te worden gevangen door de ketenen die het had gesmeed.
Maar de herinneringen aan die tijd zouden altijd blijven. Ze waren de donkere hoekjes van mijn ziel die niet volledig genezen konden worden. Het was een realiteit die ik niet kon ontvluchten. Het was wat ik had meegemaakt, en het had me gevormd.


Bill bleef stil, zijn ogen nu gevuld met begrip en een vleugje spijt. Hij wilde iets zeggen, dat kon ik zien, maar hij wachtte geduldig tot ik mijn verhaal afmaakte.
"Bas..." Ik slikte, mijn keel droog en mijn hoofd zwaar van gedachten. "Hij was altijd degene die me steunde, die me beschermde. Maar nu... Nu zit hij daar, met haar, alsof niets ertoe doet. Alsof ik hem niet meer ken."
Bill boog zich naar me toe en legde zijn hand op mijn gezicht, dwong me om hem aan te kijken. "Elise," zei hij zacht maar vastberaden, "mensen maken fouten. Maar het betekent niet dat je Bas kwijt bent. Soms raken mensen de weg kwijt. Maar ik weet zeker dat hij om je geeft. Misschien meer dan je denkt."
Zijn woorden deden pijn omdat ik wilde dat ze waar waren, maar een deel van me twijfelde. Ik voelde de emotionele uitputting mijn lichaam overnemen en leunde tegen hem aan, mijn hoofd tegen zijn schouder. Hij drukte een kus op mijn haar en fluisterde: "Je bent sterker dan dit, Elise. En ik ben hier. Altijd."

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen