Hoofdstuk 13
Gehoest galmde door de ruimte. Plotseling leek de fijne kamer waar ze al die jaren had geslapen kil en bedrukt. De donkere muren met al zijn boekenkasten, welke ze vroeger zo bewonderde, leken nu op een donker gat waarin ze langzaam verdween. Rowena had de kamer al weken niet meer verlaten. Ze kon het niet. Zelfs al wilde ze het, maar ze was gewoon niet sterk genoeg.
Opnieuw hoestte ze zo hard dat haar longen brandde. Ze reikte naar het glas water op het nachtkastje en nam voorzichtig een paar slokken, om haar droge keel wat te smeren. Was dit hoe ze zou eindigen? De grootse Rowena Ravenclaw, bedlegerig tot ze zou verdwijnen in het niets. De dood lag op de loer, maar hij gaf haar de ruimte. Net ruimte genoeg om adem te halen en zichzelf te verdrinken in haar eigen gedachten.
Ze keek opzij naar het bureau, dat volstond met bloemen en lekkernijen. Beterschapswensen van het hele kasteel. En zelfs met zoveel liefde om zich heen, voelde ze zich eenzaam. Er was maar één iemand van wie ze bloemen wilde, lekkernijen en knuffels en dat was haar dochter. Ze had nog maar zo weinig tijd.
'Helena.'
De deur aan het einde van de kamer schoof langzaam open. Godric keek naar binnen. Ze haatte de blik op zijn gezicht; zo vol medelijden en verdriet. Maar ze glimlachte. 'Godric.' Zijn naam kwam als niets meer dan een fluistering over zijn lippen.
'Ik heb hem naar hier gebracht, Rowena.'
'Laat hem binnen.' Ze ging overeind zitten, zo goed en wel als dat kon en wachtte geduldig tot haar gast de kamer binnen stapte. Godric sloot de deur achter zich.
'Edgar.' Ze wenkte hem het bed te naderen. 'Hoe is het met je?'
De jongen, die ze al een paar jaar niet meer had gezien, haalde zijn hoed van zijn hoofd. 'Het is goed u te zien,' zei hij, 'Professor.'
Ze glimlachte. 'Ik ben je professor al lang niet meer.'
'Maar dat is wel hoe ik me u wil herinneren.'
Ze keek hem lang aan. Ze wist niet of dat haar verdrietig maakte of blij dat hij zich dat beeld van haar nog herinnerde; levendig, jong en sterk.
'Ik wil je om een gunst vragen,' zei ze.
'Wat dan ook, professor.'
Ze hulde zich in stilzwijgen, haar woorden voorzichtig kiezend. 'Ik ben onzeker over mijn toekomst. Ik kan de dood over mijn schouder voelen hijgen, wachtend tot mijn lichaam zich aan hem overgeeft. Maar ik heb één wens. Ik wil Helena zien.'
Hij keek haar aan. 'Maar niemand weet waar ze is.'
'Ik wel,' antwoordde ze. 'Ze is in Albanië, bij haar vader. Ik wil dat je haar gaat halen. Breng haar terug, zodat ik haar nog een laatste keer kan zien.'
Hij knikte. 'Ik zal het proberen. Als ik had geweten waar ze was, had ik dat veel eerder gedaan.'
Rowena glimlachte. 'Ik schaamde me. Dat zij zonder een vaarwel bij mij vandaan was gevlucht, brak mijn hart. Had ik nooit goed voor haar gezorgd? Ik dacht dat ik dat deed. Maar toch voelde zij zich zo ongelukkig dat ze haar thuisland ervoor verliet.' Ze staarde even naar de dekens op het bed. 'Ik wil haar zeggen dat het me spijt dat ik haar dat gevoel heb gegeven, dat ik haar daartoe aanzette. En ik wil haar in mijn armen, een laatste keer voordat ik zal sterven.' Ze keek de jongen aan. 'Ga. Breng mijn meisje bij me terug.'
Edgar knikte vastberaden. 'Ik zal u niet teleurstellen.' Hij draaide zich om en verliet de kamer.
Weer alleen.
Maar deze keer glimlachte Rowena, met de hoop dat haar hartenwens vervult zal worden. Ze keek opzij naar het fotolijstje dat altijd op haar kantoor had gestaan en staarde naar het blije gezichtje op die foto. 'Ik hou van je. Kom alsjeblieft bij me terug.'
Reageer (1)
Awh wat lief!
4 jaar geleden