De Stad Der Blinden
Een stad waar oren de zintuigen vormen om te kunnen zien. Een stad waar horen een manier is om een beeld te creëren, een beeld van het leven dat zich schuilhoudt achter de donkere leegte. Een stad waar mensen wonen, mensen die hun manier van doen als dé manier zien voor alles wat gebruikelijk is. De stad waar alle ogen worden gesierd door een wit laagje, een gloed die de wereld verbergt achter zijn bolle oppervlak. De stad waar zij wonen.
De stad der blinden.
Lichtjes tastend aan de behangen muren van de gang naar de voordeur liep hij de trappen af van zijn kleine huisje, ergens ver afgelegen, opgezet tegen de eeuwenoude muren van het bijzondere stadje. Zijn handen waren nauwelijks nodig bij het verplaatsen van zijn lichaam naar verder gelegen plaatsen. Hij kende elk randpunt, elke vorm, elk centimeter van alles wat er zich op zijn pad begaf. Ieder ander burger had dezelfde gave. De gave om dingen te kunnen zien zonder ze ook werkelijk waar te nemen. De gave om het dagelijkse leven te leven. Het dagelijkse leven met alle obstakels die erbij hoorden. De simpele dingen waren moeilijk te bereiken, moeilijk voor de mensen die in zijn situatie verkeerden. Alles wás simpel. Ooit. Maar nu had hij zijn nieuwe leven gevonden. Iedereen had het nieuwe leven gevonden. De stad waarin hij leefde, was een bijzondere stad. Alles ging op een automatische wijze, een wijze waarop iedereen het volle uit zijn leven kon halen zónder iets te missen van het menselijke deel dat wél gezegend was met een blik op materie.
Langzaam verplaatste hij zich naar de voordeur, trok het zachtjes achter zich dicht toen de koude buitenlucht tegen zijn gezicht aan blies. Zijn halflange haren zwiepten langzaam mee met de zachte, koele briesjes die het gebied beroerden met hun vlagen. Tevergeefs probeerde het dunne elastiekje de futloze, zwarte slierten van de jongen bij elkaar te houden. Zijn gevulde wenkbrauwen vormden een simpele frons, dat zijn lege uitdrukking een verwarde gloed gaven. Zijn lippen waren licht op elkaar geperst door de irritatie voor het ongewilde weer, zijn onderlip onder zijn tand verschoven. Hij drukte diep op de plaats om de onplezante woorden verscholen te houden in zijn ronddwalende gedachten.
Zijn wereld bestond uit niets. Leegte. Gevangen. Hij voelde zich gevangen achter de hoge muren van zijn steunende stad. Ze werden gescheiden van de wereldbevolking die de betere hand had als het aankwam op het vermogen om te zien. Zijzelf werden superieur gezien aan de rest. Een blinde kon zo veel meer met zijn zintuigen. Elk geluid. Elk herkenning. Vertrouwd. Onvertrouwd. De manier om alles te begrijpen zonder er je zicht bij nodig te hebben. Daarom waren ze gescheiden van hun eigen soort. Ze hadden een eigen stad opgebouwd, een eigen gebied dat alleen bestemd was voor hen. Ze hadden hun eigen systeem, hun eigen gebouwen. Ze hadden eigen straten, eigen woorden. Alles ging op een manier waarop zij niet meer merkten dat ze een deel van hun eigenlijke lichaamsfuncties misten. Hun leven leek compleet normaal geworden. Ze leken allemaal vredig te leven. Maar toch miste hij wel iets. Hoe goed hij hier dan ook zijn leven kon leiden, familie ontbrak er altijd. Van jongs af aan zijn ze opgevoed door de zusters, de zienende zusters. Ze leerden hen alles, alles wat zij nodig hadden om op hun eigen benen te kunnen staan, om zelf hun weg te vinden door het leven. Ze leerden alle regels, alle wijken. Het verkeer, de winkels. Voor alles was er een handige manier.
Natuurlijk was hij ze dankbaar. Natuurlijk wist hij dat hij op een andere manier nooit zo veel zou kunnen bereiken als dat hij nu had. Maar één ding had hij nooit mogen ervaren. Liefde. Liefde op een manier dat ‘houden van’ betekende dat je mensen om je heen had die lieten blijken dat ze om je gaven. Mensen die met hun aanwezigheid al vertelden hoeveel je voor ze betekende. Liefde in welke vorm dan ook. Hij miste naastenliefde. Hij miste vriendschap. Hij miste de dingen die hij wel zou hebben gehad als hij buiten het omheinde stadje had geleefd. De dingen die hij dán wel zou hebben gehad, maar wel in ruil voor een groter gebrek aan zicht, een groter gevoel van onmacht. Hij kende ze niet. Hij wist ook niet of hij ze echt wilde kennen. Sommige dingen bleven liever zoals ze waren. Onverstoord. Zodra zijn balans verstoord werd, zou alles zich omkeren. Maar toch bleef hij dat gevoel behouden. Gevangen.
Zijn stappen naderden langzaam de twee meter opgezette muur. Zijn versleten sneakers tikten één voor één de rubberen stoeptegels aan en maakten een kort kletsend geluid elke keer als ze weer richting de vaste grond belandden. Met elke stap leek hij steeds sneller vooruit te komen, zijn handen diep in zijn zakken gestopt en zijn blik op een onverklaarbare wijze gericht op het uiterste punt van de muur. Alsof zijn gevoel hem vertelde dat hij iets kon verwachten. Zijn oren leken scherper te horen, zijn neus beter te ruiken. Zijn instinct leidde hem naar een punt. Het leek aantrekkingskracht op hem uit te voeren. Zonder dat hij het besefte stond hij voor de muur. Zijn handen plaatsten zich langzaam tegen de ruwe stenen aan, zijn oren spitsten zich en bestudeerden zijn omgeving. Zijn ogen flikkerden open, de lichtgrijze sluier voor zijn ogen leek een luttele seconde het toe te laten zijn bruine oogkleur helder door te laten schijnen. Zijn geperste lippen daalden van elkaar af, een reactie op het vreemde gevoel dat nu de overhand nam van zijn lichaam. Zijn dunne vingers gleden langzaam, in kleine millimeters, over het ruwe oppervlak. De wind blies zijn staart weg. Het elastiekje viel genadeloos op de grond. De slierten sloegen tegen zijn wangen aan, wapperden roekeloos mee met de wind. Hij voelde ze zijn gezicht bedekken. Het jasje dat hij aanhad drukte hij steviger tegen zich aan. Hij liet zijn hoofd omlaag hangen, wachtend totdat de plotselinge windvlaag zou minderen.
‘Ken me...’ Zijn hoofd schoot met een harde ruk omhoog, vergetend dat de slierten nu weer vrij spel hadden. Hij had woorden gehoord. Woorden in het harde geruis. Woorden die dichtbij klonken. En bekend. Uiterst bekend.
‘Ken me... alsjeblieft,’ klonk een zacht gefluister in zijn oren. Elk woord klonk luid en duidelijk. De wanhoop in de stem had een heldere herinnering in zijn gedachten achtergelaten. De zekerheid waarmee de stem dacht hem te kennen, overviel hem. Hij had niet iemand gekend. Nooit. Zijn hoofd draaide lichtjes richting de stem. Hij wilde het nog een keer horen. Hij wilde er de gevoelens uithalen, de persoon die schuilging achter de onbekende stem. Hij was niet blind. Het was te horen aan zijn stem, zijn ademhaling, de manier waarop hij bewoog. Hij kon het allemaal horen. Het was geen blinde... in een plaats die alleen bestemd was voor degenen zoals hem. Verwondering was het goede woord voor zijn gezichtsuitdrukking. Het kwam niet voor. Zoiets kwam nooit voor.
‘Luister alsjeblieft. Bill, luister.’
En hoewel hij de stem nog nooit had gehoord, kwam het bekend voor. Te bekend. Hij herkende het. De stem was zo zuiver, zo gewend. Beelden schoten voor zijn ogen. Beelden die hij nog nooit eerder had gezien. Ze lieten hem twee jongens zien, een moeder, een vader. Een klas, een school. Beeld. Hij zag beeld. Hij zag hém. Hij herkende hem. Hij had het eindelijk gevonden. Familie.
Reageer (1)
Oh mijn god, ik stalk jou echt volgens mij.
1 decennium geledenMaar dat hier geen reactie op is geplaatst, onbegrijpelijk.
Hij is echt awesome!
Maar wel zielig voor Bill..