Dit is echt leven, ik vind het soms niet meer erg dat ik hier technisch gezien tegen mijn wil ben. Elke dag is een nieuw mirakel, de kinderen zie je gewoonweg openbloeien, na een voormiddag van allerlei verhalen, weetjes en handigheden beginnen we aan het zware werk aan de woonplaats. Niet alleen de jongens doen daaraan mee, de meisjes moeten er niet voor onderdoen. De jongere kinderen moedigen aan met liedjes die ik en een timide meisje hen hebben aangeleerd. Jana wijkt nog steeds niet van mijn zijde en probeert zo veel mogelijk mee vast te houden en dragen, het is echt superschattig, ze is mijn kleine zusje geworden.
Elke dag opnieuw staan de volwassen ook even vertederd te kijken als ze van hun werk naar huis gaan, of als ze even een pauze kunnen nemen. Af en toe heb ik het gevoel dat er iets mis is wanneer de volwassenen staan te kijken. Het klinkt misschien stom, maar het is iets magisch, één van de mannen is niet als de anderen. Hij moet ook een magiër zijn, meer nog, volgens mij is hij een medewerker van Ja’afar. Zijn diepe grijze ogen glimlachen niet mee met zijn mond, ze kijken bedenkelijk toe.
Nu hij hier vanmiddag weer staat tussen de uitgepeigerde volwassenen, besluit ik om hem toch maar een keer te volgen, zien wat hij van plan is. Waarschijnlijk vindt Nenja dat maar niets, maar ze hoeft het niet te weten, toch?
Nenja heeft het zich het leven van gewone vrouw goed eigen gemaakt. Elke dag staat ze in de rij voor brood en water in de hoop dat er iets meer te krijgen is, en zelfs als ze meer krijgt dan die droge kost, geeft ze dat zo snel mogelijk weg aan een buurvrouw die volgens haar nog minder heeft. Ze vraagt niet naar de kinderen waar ik voor zorg. Ze weet dat ze in open lucht leven, maar ze kan toch niets voor hen doen, zegt ze. Af en toe maken we ruzie over het leven in deze omstandigheden, ze blijft het beleid van Ja’afar ophemelen om mij te overtuigen. De realiteit, die ik haar toon, weerlegd ze elke keer met loze argumenten. Als ik zeg dat iedereen het moeilijk heeft, mensen verhongeren en onderdoor gaan aan de zware arbeid, dan zegt ze dat als ze allemaal hetzelfde hebben, ze er wel bovenop komen.
Soms bedenk ik me dat ik inderdaad een slechte invloed heb op de kinderen, net zoals ze zegt. Een maan geleden kwam een jongen van 10 of 11 zomers naar me toe, hij toonde me een hele voorraad brood. “Al het brood dat niet wordt weggegeven als rantsoen aan onze mensen, moet worden weggegooid.” Zei hij laconiek. “Nu ik de stortplaats heb gevonden, hebben alle kinderen genoeg.” De berg die hij mij toonde was inderdaad genoeg, meer nog er is nog over om uit te delen aan andere mensen. Daarom stuurde ik een deel van de kinderen erop uit om het brood stiekem bij mensen achter te laten. Ze mogen zelfs niet weten wie het er heeft gelegd, want het zou wel eens kunnen dat mensen, zoals die magiër, ons in de gaten houden zodat we het systeem niet zo ondermijnen. De kinderen waren heel enthousiast, ze wilden allemaal gaan uitdelen. Gelukkig heb ik hen overtuigd dat dat teveel zou opvallen en dat er nog hulp nodig was met het gebouw dat we aan het neerzetten zijn.
Nu is het late namiddag en zit ik in het gras met Jana, ze blijft me uithoren over alle dieren. Stuk voor stuk probeer ik ze te tekenen in het zand voor ons. Het is wel lastig dat ik de meeste dieren niet zelf gezien heb, ik heb ze wel in een boek gezien en erover gelezen.
“Hoe ziet eet een giraffe dan? Die kan toch niet aan de grond met zijn lange nek?”
“Kijk eens naar boven Jana, wat zie je dan allemaal?”
Even lijkt ze verward, maar dan kijkt ze naar boven.
“Ik zie de lucht.”
“Zie je iets meer naar beneden?”
“Bomen?”
“Wat groeit er aan de bomen?”
“Bladeren!” Roept ze enthousiast uit.
“Klopt,” antwoord ik tevreden, “een giraffe eet bladeren en twijgen van bomen en struiken, vooral van de Acacia boom.”
“Zou je op zijn rug of nek kunnen rijden?”
“Ik denk niet dat een giraffe dat zo leuk zou vinden, maar wie weet wel ja.”
“AUWTCH!” klinkt een jongensstem vanop de werf.
Meteen spring ik recht om te gaan kijken naar wat er gebeurd is. Het is Pedro, de kop van iemand’s hamer is losgekomen en op zijn voet beland.
“Laat eens kijken.” Zeg ik zonder echt te weten wat ik eraan kan doen.
Hinkelend en vol tranen komt hij tot bij mij. Zijn voet is al zwaar aan het opzwellen en bloed een beetje. Was Alia maar hier, zij weet vast wel welke kruiden te gebruiken. Ik weet dat alleen maar uit mijn boeken en ik ben in dit gebied niet bekend.
Alle kinderen kijken verwachtingsvol naar mij, alsof ik meteen weet wat ik kan doen zodat het meteen genezen is. Ik heb misschien magie, en ik heb hen dan wel dat huis laten zien, maar dat was per ongeluk! Het is niet dat ik controle heb over alles dat ik doe.
Snel ren ik het bos in, het enige dat ik weet dat helpt en dat hier groeit zijn eucalyptusbladeren, gisteren heb ik ze nog zien staan tijdens een wandeling. Wonder boven wonder vind ik meteen de juiste plant. De langwerpige, gave blauwgroene bladeren staan in schril contrast met de meer groene bladeren van de bomen rondom. Gehaast pluk ik zoveel mogelijk bladeren tot ik er genoeg denk te hebben en ren weer naar het dorp. Pedro zit nog met tranen in zijn ogen over zijn voet te wrijven.
“Hier,” zeg ik bevelend, “kauw maar op deze bladeren.”
Zonder morren propt Pedro de bladeren in zijn mond en begint te kauwen, terwijl ik zelf de overige bladeren fijn maal tussen 2 stenen tot er niets dan een papje overblijft.
Wanneer het papje klaar is, smeer ik een dikke laag over Pedro’s voet. Haast automatisch blijft mijn hand even rusten en mompel ik iets. Zelfs ik heb geen idee wat, maar de donkere pap gloeit even en verdwijnt dan in de voet.
Wanneer ik opkijk zie ik Pedro staren met de bladeren nog in zijn open mond.
“De pijn is weg.” Klinkt een dooor tranen gevulde stem.
“Blijf toch nog maar even liggen, je weet maar nooit.” Antwoord ik vermoeid.
De magie die ik gebruikt heb om te helen, want ik ben zeker dat dat gebeurd is, heeft me uitgeput.
Langzaam dringt het geluid van juichende kinderen rondom mij tot me door.
Opnieuw klinkt het chanteren van mijn naam. Opnieuw komen er volwassenen rond de put staan, maar ik kan maar aan 1 ding denken. ‘Wat gaat Nenja nu zeggen?’
’s Avonds blijk ik ongelijk te hebben, Nenja deed niet moeiljk, in tegendeel! Ze is enorm blij met deze wending. Ze vindt dat ik eindelijk begin aan anderen te denken zonder zelf iets terug te willen. Zou ze wel begrijpen dat het gebouw dat ik maak ook iets is voor anderen en niets voor mij? Natuurlijk ziet zij het meer als iets dat ik moet doen, terwijl het voor mij al lang geen opgave meer is.
De oprechte glimlach op het gezicht van Nenja is vreemd om zien, maar het heeft wel iets sussends, iets vertrouwd. Ze is een beter persoon dan ik haar eerst had ingeschat.
“Hier is je water en brood, er is niet meer dan dat, andere mensen wilden ook.”
Maar haar idealen zitten toch niet helemaal juist, zoveel is zeker.
In de loop van de volgende dagen leer ik de kinderen minder valsspelen. Je ziet dat zij, net als een groot deel van de volwassenen hier, iets voor niets willen krijgen. Ze komen voor de verhaaltjes en lessen, maar zodra er iets anders gedaan moet worden doen ze alsof ze iets beter te doen hebben, dat ze ziek zijn of wat dan ook. Bij de volwassenen zie je dat ze profiteren van het iedereen-krijgt-evenveel systeem. Ze doen alsof ze niet kunnen wandelen wanneer ze brood gaan halen en er controleurs staan, maar daarna zie je hen door het dorp lopen zonder problemen. Ze hebben geen werk, maar omdat ze ziek zijn krijg ze toch alles dat ze willen, en meer nog dan de werkende mensen.
Bij de kinderen kan ik gewoonweg belonen als ze iets gepresteerd hebben, dat moet niet veel zijn, de ene komt stenen brengen terwijl de andere voor eten gaat. Lang niet allemaal hebben ze de motivatie nodig, maar het is wel zo eerlijk.
Omdat er niet genoeg werk is voor iedereen heb ik hen geleerd hoe je zelf groenten en vruchten plant en kan verbouwen. Tot mijn blijdschap leren de kinderen vol overtuiging en waren ze maar wat blij dat ze iets konden doen en daar eigenlijk weinig voor terugkrijgen. Dat gaat in de toekomst anders zijn, dan gaan degenen die aan landbouw doen, hun voedsel ook moeten afgeven aan degenen die aan het bouwen zijn bijvoorbeeld.
Langzaam loopt de lente op zijn einde en nadert de zomer, de vruchten kunnen binnenkort geplukt en gegeten worden. Geen enkel kind loopt nog met een lege maag. De gewassen worden geoogst en voor het eerst ontstaat haast spontaan een ruilhandel. Wortelen worden geruild tegen appels en tomaten worden geruild tegen courgette. Ook voor niet etenswaren wordt er iets gegeven, zoals zij die hard werken aan het gebouw krijgen extra’s.
Zelf neem ik niets van hun eten, dat zou niet eerlijk zijn aangezien ik van Nenja ook nog wel iets krijg.
Op een mooie dag ben ik net een van de legenden over de goden van Johtih aan het vertellen, wanneer Nenja komt aanstomren.
“Waar denk jij mee bezig te zijn?” vraagt ze woedend, waardoor alle kinderen opschrikken en zich uit de voeten maken.
Hoewel ik wel denk te weten wat ze bedoelt, maar het is nu beter te doen alsof ik geen idee heb.
“Je bent de kinderen corrupt aan het maken door hen zelf de gewassen laten planten en dan ruilen! Ik heb de ordebewakers geroepen, zij zullen het wel oplossen hier, jij gaat nu mee naar huis, anders ga je zelf opgesloten worden. Wij vertrekken met onmiddelijk ingang naar Ja’afar!”
Hoofdschuddend loop ik met Nenja mee.
“De kinderen hebben het goed weet je, ze leren, ze zijn niet langer ondervoed en voelen zich beter in het leven. Ik weet niet wat je meer verwacht had van mij, ik heb gepmrobeerd hun leven te verbeteren.”
“Je hebt geprobeerd het beleid van Ja’afar te ondermijnen, heel wat van de volwassenen beginnen net jou te denken. Ze willen niet langer alles afgeven voor het goede doel. Ze komen in opstand door de verhalen die hun kinderen over jou vertellen, maar ook over wat ze zelf gezien hebben. Je hebt hun hoofden vol gemaakt met beloften van een beter leven op de kap van het arme volk!”
Achter me klinken de stemmen van ordebewakers, plots overheersen de stemmen van de kinderen. Ze schreeuwen en roepen onverstaanbare woorden, tot er een abrupt einde aan komt. Een gigantische rookwolk stijgt kaarsrecht op naar de straalblauwe hemel boven ons.
“De kinderen mogen de gewassen niet hebben, dus niemand mag het hebben? Dat is het perverse systeem dat jij ondersteunt?”
Ik zie de intense strijd in haar ogen, het vuur kwam voor haar ook onverwacht. Net daarom houdt ze mij niet tegen wanneer ik terugren naar de kinderen en het vuur.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen