Hoofdstuk 41
Een eenzame gedaante reed langzaam naar het zuiden, en hoe verder hij kwam, leek het wel, hoe neerslachtiger het weer werd. Het leek alsof de bergen ven Nacht en Ontij hun donkere schaduw al van kilometers aftand op hem neer wierpen. Maar die onherbergzame rotsstreek, dat was niet waar hij naar op zoek was. Hij schonk zichzelf een grimmig lachje toen hij bedacht dat hij ondanks zijn eigen ervaring toch op een handje vol geruchten was af gegaan. De wind woei fel en het begon zachtjes te motregenen. En hij wist dat de regen de laatste sporen uit de zanderige weg zou uitvagen. Plots hield hij in. Hij steeg af en knielde bij een hoop sporen langs de weg. Aan twee kanten waren in de struiken kleine takjes afgeknakt. Op de weg zelf stonden wilde voetsporren alle richtingen op getekend, en als hij zich niet vergiste, lag daar ook een restant van langgeleden verdampt bloed. Een hinderlaag, geen twijfel mogelijk. Een roversbende had de weg langs twee kanten bestormd en zo een paar onoplettende reizigers verast. Waarschijnlijk zou hij, als hij verder zocht, een paar honderd meter verderop, dieper in de struiken, de beroofde lijken vinden. Maar hij zocht niet verder. De reizigers konden hem ook niets schelen. Een zeldzame glimlach gleed over zijn lippen. Hij zat op het goede spoor. Het zou niet lang meer duren voor hij zijn dochter teruggevonden had.
Sarah sloeg wild om zich heen met haar geïnproviseerde wapen. Er zat meer kracht dan je zou denken anchter zo'n stuk steen aan een touw, maar het nadeel was dat het maar een lomp wapen was, waar je ten eerste ruimte voor nodig had, en dat de Jagers na hun eerste verbazing, het al van kilometers ver zagen aankomen.Dan maar een andere techniek. Ze deed alsof ze weer een uitval wou doen met haar beeldje, maar in plaats daarvan trapte ze met haar volle gewicht in de buik van de man voor haar. De doorgang was vrij. Ze keek even over haar schouder en zag dat Sander haar volgde. Samen renden ze het veld op, terwijl ze hun paarden floten, en kriskras tussen de tenten zichzaggend, veraste Jagers op een haar na ontwijkend. Sarahs adem ging snel en onregelmatig en alles gleed aan een ijltempo aan haar voorbij, maar ze kwamen vooruit, ze waren bijna bij de bosrand nog voor de meesten echt doorhadden wat er aan de hand was. De hoeven van hun paarden klonken al dichter. Nog even en ze zouden de bescherming van de bomen in duiken om te verdwijnen. En daar kwam appel al. Snel greep ze de teugels vast terwijl ze met een soepele beweging in het zadel klom. Ze gaf haar paard de sporen en gallopeerde Sander achterna. Ze waren eindelijk weer vrij. Waarschijnlijk zouden ze achter papa aan gaan, maar misschien ook niet. Misschien zouden ze met z'n tweetjes verder gaan. Wat deed het er toe? Zolang ze samen bleven en niet naar een muffe boerderij werden gestuurd. Appel glipte soepel tussen de eerste bomen door, die de laatste afscheiding vormden. Nu was de strijd voorbij, dacht ze. En toen begon de pijlenregen.
"Hé, dochter, dat is lang geleden." Steven was met paard en al opgedoken uit de schaduw. Het was natuurlijk niet moeilijk geweest de luidruchtige bende te besluipen. De lawaaierige groep, die al een paar dagen te voet doorreisde, had naast het klagen over hun pijnlijke benen niet veel te doen gehad en keek verbaasd naar de man voor hen. "Wat moet je hier, jagermannetje?" snauwde een gespierde kerel. "Kom je je soms laten afmaken, want met jou soort heb ik nog een eitje te pellen." Een jonge vrouw van in de twintig duwde hem opzij. Ze was niet klein, maar haar slanke gestalte stak fel af tegen de bandieten rond haar. Haar gezicht daarentegen stond vastberaden, en ze leek als enige niet het minste in de war door de plotse verschijning. "Steven," beet ze hem toe, "ben je daar weer? En je bent mijn vader niet." Steven zond het meisje een plagerige glimlach. Hoe oud was ze nu? Drieëntwintig ofzo, geloofde hij. "Je bent gegroeid," glimlachte hij, waarna hij er dromerig aan toe voegde, "en je lijkt zo te zien elke dag meer op je moeder. Vooral kwa humeur." De jonge vrouw zond hem haar hatelijkste blik. "Met één verschil dan: ik wil niets maar dan ook niets met jou te maken hebben. Ik heb al een vader, dus ik heb geen mannetje in een mantel nodig die doet alsof hij dat ook is." Steven haalde verbaasd zijn wenkbrauwen op. "O, dus die oude leeft nog steeds?" vroeg hij met gespeelde verbazing. "Ja, Steven, die oude leeft nog," kwam het antwoord van achter een gebogen speer en twee verroeste zwaarden vandaan. "Ik mag dan wat slijtages hebben, ik ben er nog steeds." Een zachte stem baande zich een weg naar hem toe, tot een magere man met niet al te veel grijs haar nog op zijn hoofd, te voorschijn kwam. Deze man, wist Steven, hoorde hier het minst van al thuis. Niemand kon ooit kwaad worden op zijn vriendelijke ogen. Steven knikte vriendelijk terug. "Leuk om te weten van wie Anne haar goede kanten heeft. Je begrijpt hopelijk ook dat ik niet gekomen ben voor ruzie?" De oude man haalde met een triestige glimlach zijn schouders op. "Waarover dan?" vroeg hij. "We hebben al jaren niets meer om over te vechten, en ik geloof niet dat je van plan bent mijn dochter ook nog af te pakken?" Steven keek schuldbewust naar de grond. "Daar staat ze niet echt op te wachten, vrees ik," gaf hij toe. Hij vond het nog steeds jammer dat hij vroeger geen vriendschap had kunnen sluiten met deze man, maar ja, dat was de prijs als je iemands vrouw afpakte, al was die oude kerel nooit echt boos op hem geweest. "De laatste jaren..." begon Steven, "ik ben blij dat jullie zijn kunnen ontsnappen aan die Jager. Ik heb jaren achtereen geprobeerd er wraak voor te nemen. Mislukt. Ik vrees dat ik de tweeling ook kwijt ben. Ik zou weer een tijdje bij de bende aansluiten." Steven liet voor het gemak maar weg dat zijn eigen kinderen hem hadden verraden. De oude man knikte langzaam. "Dat is jammer om te horen. Het waren talentvolle kinderen. Ik heb ze nog regelmatig gemist." Steven knikte. "Maar goed," besloot hij, "ik moet er niet te lang bij stilstaan. Wat zijn de plannen voor de komende tijd?" De oude man keek even onzeker en gespannen naar de grond. "Dat raad je nooit," lachte hij toen, in een poging zijn onrust te verbergen. "Araluen. De koning nog wel. Nu ja, niet écht de koning zelf. Eerder zijn bezittingen. Een doodsimpele inbraak dus, maar dan wat moeilijker." Steven werd daar al wat vrolijker van. De koning, dat betekende dat hij onrechtstreeks ook de Grijze Jagers in hun eer zou raken. Heel onrechtstreeks dan, maar toch.
Sarah leunde in een reflex ver naar voren in het zadel. Onmiddelijk floten er drie pijlen langs de plaats waar haar hoofd zo net nog gezeten had. Enkele andere plofjes wezen op pijlen die hun doel hadden gemist en ergens in een boom onderweg waren blijven steken. Snel wierp ze een blik achterom, net optijd om te zien hoe een tiental bogen opnieuw gespannen werd. Op het moment dat de meeste Jagers hun schot lostten, trok ze Appel ruw opzij, waardoor weer een reeks pijlen naast haar in de grond sloeg. Bijna grappig, dacht ze, ondanks de situatie, dat meer dan tien jagers nog geen paard met ruiter konden raken. Er verscheen een vermoeide glimlach op haar gezicht. En zoals in veel zo'n gevallen, had ze dat niet mogen denken. Er galmde een korte kreet door het bos, en daarna was het oorverdovend stil. Ze zag uit haar ooghoek hoe Sander uit het zadel tuimelde, op nog geen tien meter afstand. Ze hield Appel in om op de grond te springen, maar bedacht zich toen en gallopeerde weg, tot ze onzichtbaar was geworden door de bomen, opgeslokt door het woud. De horde Jagers was niet meer dan een groep schreeuwende stemmen in de verte, als een groep wespen die door een hete middag heen zoemen. Als vliegen die naar een lijk werden getrokken. Sarah schudde moedig dat beeld uit haar hoofd. Ze had haar broer niet eens zien liggen, ze mocht er zelf geen herinnering aan maken. Onder haar hobbelden de trouwe benen van haar paardje verder, terwijl Sarahs handen te slap waren geworden om de teugels vast te houden, zocht het beestje zelf een weg tussen de bomen door. Altijd maar rechtdoor, in een eentonige zigzagbeweging. Sarahs handen trilden, terwijl ze zich afvroeg waarom ze niet gestopt was om af te stappen en te kijken of hij echt dood was. Gewoon om zeker te weten dat ze niet voor altijd die twijfel zou hebben. Maar ergens in haar achterhoofd vertelde een stem haar waarom ze niet meer had omgekeken. Omdat zij vrij zou blijven. Omdat zij verder zou ontsnappen tot er eindelijk een dag van wraak zou komen. Dat hadden ze afgesproken, en dat had ze ook gewild dat Sander zou doen als zij was gesneuveld. Tot de dood.
Er zijn nog geen reacties.