Hoofdstuk 29
Will scherpte voor de zoveelste keer zijn messen. Hij verveelde zich vreselijk. De tweeling verveelden zich niet, maar ze verveelden hem wél. "Jager?" Deze keer was het Sander die weer iets nodig had. "Weeral? Je bent daarnet toch al geweest?" "Daarnet? Dat was zeker vier uur geleden!" Hij keek naar de zon. Oké, vier uur was wat ruim genomen, maar drie-en-en-half uur zou wat zwakjes klinken. Will maakte hem los en wees naar een boom aan de bosrand. "En ga er niet vandoor. Ik hou je in de gaten," waarschuwde hij hem. "Eerlijk gezegd vind ik er maar niets aan om in de gaten gehouden te worden als ik sta te plassen," verweet Sander hem. Een minuut later kwam hij terug en hij liet zich weer vastbinden. Eigenlijk vond hij dat maar een onnodige voorzorgsmaatregel. Alsof ze ongewapend zouden wegrennen terwijl die Jager elk moment zijn boog kon grijpen. Bij nader inzien zouden ze het wél proberen als ze de kans hadden. En waarschijnlijk blijven proberen tot ze allebei gewond raakten en niet meer konden lopen. Misschien zoudenze daarna nog wel proberen al kruipend weg te sluipen. Hun vader had hun echt te vaak verteld dat ze altijd konden ontkomen, als ze maar hun best deden. "Kan ik nu ook gaan?" vroeg Sarah. "Jij ook al?" vroeg Will. "Ik ben al sinds gisterenavond niet geweest," legde ze uit. "Ik heb dan wel niet zo'n kleine blaas als mijn broer, ik ben ook geen wondermens." Will zuchtte en maakte haar los. "Doe het aan de rand van het bos, en zorg dat ik je kan blijven zien." zei hij. "Me blijven zien?" zei Sarah verontwaardigd. "Luister, dat je mijn broer zit te begluren, tot daar aan toe, maar ik blijf nog altijd een meisje." Will rolde met zijn ogen. Sander zag het. "Luister eens jij, als ik mag plassen, heeft mijn zus dat recht ook, maar ik ga niet toestaan dat jij daar op staat te kijken. Anders krijg je ruzie met mij!" Will had zijn handen en voeten vastgebonden en hem met een touw aan een boom gebonden, dus zag hij er niet al te indrukwekkend uit, maar zijn gezicht stond vastberaden. "En wie zegt er dat jij, zodra ik mijn rug draai, er niet vandoor gaat?" vroeg Will. "Dat zeg ik," antwoorde Sander in haar plaats. "Ze zou me nooit in de steek laten." Uiteindelijk gaf hij toe. "Ik zal je dan maar vertrouwen," zei hij, "maar om zeker te zijn dat je er niet vanonderuitmuist moet je de hele tijd fluiten." "Ik kan niet fluiten," antwoorde Sarah, en liet enkele mislukte pogingen horen. "Zingen dan," zei Will. Sanders gezicht spleet open in een enorme grijns. "Ja, zingen," zei hij, "dat wil ik horen! Goed idee!" Sarah keek haar broer kwaad aan. "Is neuriën ook goed?" vroeg ze, en Will ging maar accoord, als hij er maar zo snel mogelijk van af was. "Als het maar luid genoeg is," zei hij. Sarah vertrok naar de struiken achter haar broer. "En als hij kijkt, of hier voorbijkomt, schiet je hem neer," drukte ze hem in het voorbijgaan op het hart. Sander knikte alsof hij serieus een kruisboog onder zijn mantel had zitten. Toen verdween ze neuriënd het bos in. Will herkende de melodie als die van het spotlied over Grijze Jagers. Hij vermoedde dat de tweeling dacht dat hij het niet kende. Dan dachten ze dat maar.
Will zag dat Sarah stilstond. Hij zag wat beweging, maar niets dan een stukje mantel. "Niet zo kijken, Jager," zei Sander boos, en Will keek de andere kant op, maar met zijn ooghoek op het stukje stof gericht. Het bewoog af en toe wat, maar er was niets allarmerends aan, en het neuriën ging ononderbroken door. Toch had hij het gevoel dat er iets niet klopte. Sander zat nog steedswaar hij zat, met zijn blik op hem gericht. Toen wist hij het, het was iets met het neuriën. Het kwam uit de verkeerde richting. Niet veel jongens zouden zo hoog kunnen, maar Sander... Hij liep snel op de jongen af en gaf hem een klap in het gezicht. Het geluid stopte abrupt. "Hé, mishandeling van een gevangene! Wees maar zeker dat Crowley dit te horen krijgt!" Will luisterde niet. Hij spurtte naar het bosje, waar hij het stuk stof had gezien. Dat bleek inderdaad een stuk stof. Het bewoog zachtjes in de wind. Van het meisje was geen spoor.
"Ze heeft je blijkbaar in de steek gelaten," zei Will. Sander knikte. "Ja, en ik heb haar ermee geholpen." "Je geeloofd toch niet dat ze je komt bevreiden, hè?" "Nee, want jij bent nu alerter en als ze gevangen wordt genomen zijn we weer bij af." "Dan is zij weer bij af. Jij bent hier nog steeds." Sander haalde zijn schouders op. "Eén van ons gevangen is beter dan allebei gevangen." "Ik zou nooit ontsnappen zonder mijn vriend," zei hij. "Wij zijn dan ook geen vrienden," zei Sander glimlachtend. "Wij zijn broer en zus, dat ligt heel anders. En geef toe dat het een slimme zet was." Will liep verontwaardigd weg. Het wàs een slimme zet. Maar dat toegeven? Nooit.
Er zijn nog geen reacties.