Hoofdstuk 12
‘Houd toch eens op met huilen!’ zei Yasko geïrriteerd.
‘Ik kan me niet concentreren met dat lawaai. Heb ik je niet eerder gezegd dat ik dat blauwe ding van je lek prik als je je niet koest weet te houden?’
Dat dreigement was genoeg geweest Klistrandia de eerste keer stil te houden, maar hopeloos verdriet was minder makkelijk te bedwingen.
Yasko ijsbeerde rond. Van de ene boom naar de andere, en Obi volgde hem trouw.
‘Wat moet ik doen?’ vroeg hij zijn hond op gedempte toon. ‘Maakt het me een slecht persoon dat ik haar daar gewoon het liefste wil laten? Wat moet ik anders doen? No way dat ik haar nog een keer genoeg zal vertrouwen haar los te maken. Iemand zal haar na een tijdje toch wel vinden en losmaken?’
Obi jankte alleen zachtjes, en drukte zijn snuit tegen Yasko’s hand. Hij leek onrustig.
‘Klistrandia is geen vriendin meer!’ viel Yasko uit. ‘Hou op met doen alsof ík de slechterik ben!’
De hele tijd al was Obi onrustig en leek het alsof hij Yasko iets wilde vertellen. Hij bleef maar naar Klistrandia kijken, en dan terug naar zijn baasje alsof hij hem probeerde te vertellen: “Moeten we haar niet helpen?”
Met de staart tussen de benen liep Obi weg. Hij ging, tot walging van beide kinderen, aan Klistrandia’s voeten liggen.
‘Haal die vlooienbaal van me vandaan!’ gromde de Maanling.
‘Obi is géén vlooienbaal!’ gromde het mensenkind terug. Hij probeerde zijn hond terug te fluiten, maar die kwam niet.
‘Wat moet hij toch bij dat wicht?’ vroeg Yasko zich hardop af.
Klistrandia keek met minachting naar de lichtbruine vacht en de kraaloogjes. Honden waren enkel doorgefokte, tam gemaakte wolven. Hulpjes van mensen.
Toen de hond ook nog aan de scribblubber snuffelde, schopte Klistrandia er naar.
Obi jankte en rende met zijn staart nog steeds tussen zijn benen terug naar Yasko die hem in zijn armen nam.
‘Wíl je soms dat ik je hier laat wegrotten!?’ riep hij naar Klistrandia. ‘Want het idee ervan klinkt me steeds aantrekkelijker in de oren!’
Daarna was het een tijdje stil. Yasko zat diep na te denken over wat hij met Klistrandia zou doen. Er was nog iets van menselijkheid in hem dat zei dat hij de Maanling niet zomaar kon laten sterven. Misschien moest hij er nog een nachtje over slapen? Het was niet dat hij haast had ergens te komen...
‘Gaat nadenken je zo lastig af met dat breintje van je?’ verbrak Klistrandia de stilte.
Wat is er toch met haar? vroeg Yasko zich af. Het ene moment was ze nog bescheiden geweest, en het volgend moment probeerde ze hem te vermoorden, noemden ze hem zonder reden onbetrouwbaar, schopte ze naar zijn hond, en had ze ook nog een grote mond.
‘Is het omdat ik een mens ben?’ vroeg Yasko kil. ‘Dat je me zo haat? Maar waarom niet vanaf het begin al?’
Er waren nog wel honderd meer vragen die de jongen wilde stellen.
‘Laat me gaan, en ik vertel het je.’
‘Nooit van mijn leven!’
Opnieuw volgde er een stilte, totdat er geritsel in de bosjes klonk dat Yasko’s nekharen overeind liet gaan.
‘Yasko?!’ riep een stem.
Er zijn nog geen reacties.