Hoofdstuk 10
Yasko was een beetje bibberig, misschien door het bloedverlies, misschien door de adrenaline, terwijl hij nog steeds bezig was de ijzeren ketting rond de Maanling te winden. Dat Maanlingen scherpe handen hadden, had hij nu al wel gemerkt. Daarom was hij niet zo stom geweest haar met touw vast te binden. Hij hoopte maar dat haar, nu bloederige, vingers niet scherp genoeg waren de kettingen door te snijden.
Hoe onprettig het was toe te geven, Yasko wist dat hij niet een van de slimste mensen was. Logisch, dat was hij wel. Maar snel van begrip zou hij zichzelf, met tegenzin, niet bepaald noemen. Wachtend totdat de Maanlig haar gifgroene ogen zou openen, probeerde hij de gebeurtenissen met moeite op een rijtje te zetten. Hij kon de motivatie achter deze moordpoging maar niet begrijpen. Had hij iets verkeerds gedaan? Was hij te afstandelijk geweest? Of juist niet? Wàs het Klistrandia wel geweest die hem probeerde te vermoorden? Was het iemand geweest die zich als haar voordeed? Had een grotere Kracht de macht over haar gekregen?
Yasko’s hoofd tolde er van.
En Obi, de schat, kon meteen merken dat Yasko ergens mee zat. De hond kroop op zijn schoot en likte zijn vingers.
‘Klistrandia is geen vriendin meer,’ waarschuwde Yasko hem.
‘Als ze me kwaad probeert te doen, moet je me beschermen. Oké?’
Obi jankte zachtjes alsof hij het begreep, maar er niet met plezier aan meedeed. Yasko verweet de hond het niet. Dat beest wist natuurlijk ook niet wat er allemaal aan de hand was.
Wat voelde als uren later, maar in de werkelijkheid maar vijftien minuten was, opende de Maanling langzaam haar ogen.
‘Hoi,’ zei Yasko kil. Het sarcasme in zijn stem was amper te horen omdat hij zo onzeker en geschrokken klonk. Meteen toen de groene ogen die van hem ontmoetten, deinsde hij achteruit. De aanblik ervan had hem eerst nog geïntegreerd, maar nu schonk het hem enkel walging en angst.
Natuurlijk begon Klistrandia meteen te worstelen, maar tot Yasko’s genoegen wist ze zich niet te bevrijden van de kettingen. Zelfs haar levensgevaarlijke, nu met rood besmeurde, handjes kreeg ze met geen mogelijkheid weg van waar ze langs haar lijf gebonden waren.
Hoe graag het mensenkind nu ook cool of intimiderend wilde klinken, zei hij enkel zwakjes: ‘Je probeerde me te vermoorden...’ En zijn stem piepte nog ook.
Een soort rode waas was voor Klistrandia‘s ogen verschenen. Ze had op veel verschillende manieren naar Yasko gekeken. Met wantrouwen, aarzelende vriendelijkheid, en iets van interesse. Nu zag ze alleen nog maar ‘VIJAND’ wanneer ze naar hem keek.
Misschien was Klistrandia kinderachtig en kon ze niet goed tegen haar verlies, maar er was iets zó vernederend aan het feit dat Yasko haar zo moeiteloos overmeesterd had en vástgebonden had, dat ze nu het liefste al die krullen uit zijn hoofd wilde rukken. Pa had gelijk gehad. Mensen waren zelfzuchtig en smerig.
En hier was Klistrandia, hulpeloos en vastgeketend. Ze kon geen vin verroeren, hoe hard ze ook worstelde tegen de koude, ijzeren kettingen.
‘Laat me los!’ krijste ze.
‘Laat me los, laat me los, laat me los!’
Het mensenkind kromp ineen bij het lawaai dat Klistrandia maakte.
‘Houd je bek!’ siste hij. Hij keek schichtig om zich heen. Al dat lawaai kon wel andere wezens naar hun lijden.
‘Mensen zijn allemaal smerig en jij bent zielig!’ sputterde Klistrandia. Het kon haar niks schelen dat ze misschien een hypocriet was, of dat ze er regelrecht gestoord uit zag. Zeker met dat bloed op haar handen.
‘Wees nou eens stil!’ siste Yasko opnieuw paniekerig. ‘Denk nou eens na wat je hier naartoe kunt lokken!’
‘Kan me geen bal schelen!’ riep de Maanling, bewust extra luid.
Ht mensenkind haalde iets uit zijn zak, en toen klonk er een geluid dat Klistrandia’s hart stil liet staan. Het was zo’n gevoel alsof er een zak ijs in je maag viel. Een hoog gesnerp galmde door het bos toen Yasko een mes tegen de scribblubber drukte.
‘Als je nu niet stil bent, prik ik ‘m lek.’
Er zijn nog geen reacties.