Hoofdstuk 9
Yasko bekeek het gezicht van de Maanling. Hij zag vooral strijdlust in haar ogen. Onophoudelijk deed het meisje pogingen zijn keel nog verder open te rijten. En misschien zou het haar nog lukken ook. Ze kon misschien niets tegen zijn kracht beginnen, maar één onoplettend ogenblik zou hem al fataal kunnen worden, want de wond was net niet diep genoeg om dodelijk te zijn. Bovendien begon hij moe te worden door het lange gevecht en het bloed dat onophoudelijk uit zijn nek bleef stromen. Er moest dus zo snel mogelijk een einde aan de worsteling komen, want Maanlingen werden nooit moe. De laatste nachten was de maan bijna vol geweest waardoor Klistrandia vol energie zat. Dat wist hij, want toen hij jong was, las hij alle dagen over wezens tussen mens en plant. Het meisje zou pas na twee maanloze nachten uitgeput raken, en hij kon elk moment in elkaar zakken. Bij wijze van spreken toch, want hij was nog sterk genoeg om een uur door te vechten, maar daarna... Wanhopig keek hij naar het terrein om hem heen. Obi keek twijfelend voor zich uit, hij wist niet wat te doen. Natuurlijk verkoos de hond Yasko boven alles, maar het beest was de laatste tijd zo goed bevriend geraakt met Klistrandia. Het paard stond verderop te grazen alsof er niets aan de hand was. Verward dacht hij na. Het gevecht kon op twee manieren door hem beëindigd worden. Hij kon haar laten gaan, maar dan zou ze misschien terugkomen om het werk af te maken. Of hij kon haar doden... Dat idee schudde hij snel uit zijn hoofd, dat kón je geen oplossing noemen. Ten slotte nam hij een besluit. Hij hief zijn vuist op en zijn gezicht werd meteen opengekrabd. Toen sloeg hij recht in haar gezicht. Klistrandia was meteen bewusteloos.
Huiverend zakte Yasko in het gras. Hij was zelf al vaak geslagen, maar had nog nooit iets terug durven doen. Hij wist niet dat hij zo sterk was. Toen bedacht hij dat er ook in de boeken had gestaan dat er niets zwakker was dan een Maanling overdag. Hij probeerde met zijn hand het bloed in zijn nek tegen te houden terwijl hij naar Klistrandia keek. Ze lag er plots heel vredig bij, helemaal niet zoals een moordenaar. De vorige dag was ze doodnerveus en kortaf geweest. Toen leek ze ook niet echt gevaarlijk. Toch had hij een slecht voorgevoel gehad, en hij had ook door dat er iets met dat meisje aan de hand was. Hoe kon hij dan zo dom zijn om het niet door te hebben. Hij herinnerde zich een paar van de uitspraken van zijn vader. "Jij denkt ook altijd het beste van mensen" en "Jij bent veel te goed voor deze wereld. Nee, dat is geen compliment! Ik had gehoopt dat mijn zoon door zou hebben hoe vreselijk iedereen is." Hij had het altijd ontkend, zichzelf wantrouwig en voorzichtig zitten noemen, maar toch was hij met een onbekende Maanling mee gereisd. Fragmenten uit verhalen schoten door zijn hoofd. Deze wezens zien er zwak en onschuldig uit, maar dat is hun wapen. Ze zijn sluw, listig en gevaarlijk. Maar als je ze in de gaten houdt, kunnen ze je niets doen. Ja, zo zag ze er inderdaad wel uit, ook al lag ze zo stil op de grond. En plots sloeg zijn hart een slag over, ze lag er wel héél stil bij. Verschrikt spitste hij zijn oren. Enkele seconden hoorde hij enkel het fluiten van de vogels, maar toen hoorde hij ook haar ademhaling. Niets aan de hand. Ze zou waarschijnlijk pas ontwaken wanneer de maan zichtbaar werd. Ondertussen had hij tijd genoeg om zijn wond te verzorgen en een oplossing te bedenken.
Hij merkte nu pas dat Obi naast hem zat en dat hij met zijn vrije hand over de kop van de hond aaide. Hij stond op. Hij was te hard geschokt, maar dat zou wel overgaan. Langzaam liep hij naar het paard. Hij haalde een doos met verzorgingsspullen uit een van de zadeltassen en besloot een grote pleister op de wonde te plakken. Een verband zag eruit alsof hij zijn nek had gebroken. Het gat was trouwens niet echt groot, maar wel beangstigend diep. Toen hij klaar was besloot hij de Maanling vast te binden, want je wist maar nooit. En hij had zichzelf al beloofd dat hij haar zou vragen waarom ze had geprobeerd hem te vermoorden.
Er zijn nog geen reacties.