Deel 6: Johtih 'Gale 2'
Eindelijk bereiken we het dorp. “Het is vlakbij” had Nenja gezegd. Haar vlakbij is niet wat ik me ervan voorgesteld had. We hebben uren gelopen om hier te komen en waarvoor? Het is een gewoon dorp, niet eens zoveel verschillend met de dorpen in Sinnih, het is heel wat groter, eigenlijk al een heuse stad. Natuurlijk zijn hier veel meer bomen te zien, maar in de verste verte is het niet speciaal. Meer nog, er lopen zelfs geen mensen rond, komt het omdat het rond lunchtijd is?
Nenja loopt de stad door alsof het van haar is, technisch gezien is het van Ja’afar en staat zij vlak onder hem, maar dan nog, er is hier iets vreemds aan de hand.
“Mooi, hier gaan we binnen.” Zegt Nenja als we voor een klein vervallen houten huisje staan. Weer is er niets speciaals aan op te merken. Natuurlijk kan het vanalles zijn, zoals haar rare transporthuis.
Bij het betreden van dat kleine stulpje is er weer niets raar te zien, behalve dan een moeder met haar kinderen aan tafel met een kom soep.
“Nenja!” klinkt de vrouw vol verbazing en ontzag. “Wat brengt u hier, we hebben niets meer om te delen met de armen.”
“Deze keer ben ik hier niet om jullie gulle diensten te vragen, ik kom alleen maar Gale rondleiden in de mooie wereld waar Ja’afar zijn volledige invloed heeft uitgeoefend. Zoals je ziet Gale, iedereen deelt met de armen, iedereen is gelijk. Niemand wordt betaald en iedereen krijgt net evenveel eten. Zo kunnen ook degenen die niet kunnen werken door ziekte toch eten. Het beetje dat mensen dan nog hebben, geven ze spontaan af om anderen te helpen. Soms is dat toch geld omdat het natuurlijk de wereld nog niet uit is. Niet waar Charlène?”
Angstig knikt te vrouw vol overtuiging.
“Ja hoor, alles voor het grote rijk, iedereen verdient het te leven. Alles dat we over hebben gaat naar het rijk om de afschuwelijke magische wezens te bestrijden.”
“Zoals je ziet Gale, dit is één van de weinige steden die afweten van magie en de misdaden van Elfen. Dat komt omdat de grens naar Elfaria hier ooit vlakbij was, Elfen zijn het land binnengevallen. Alle kinderen zijn mee geroofd of gedood. De overlevende volwassenen vertelden over duistere wezens met puntige oren die geld nodig hadden. In hun thuisland konden ze de kinderen als slaven verkopen waardoor ze meteen weer bij de rijkere klasse behoorden.”
Ik slik even, het klinkt wel heel gruwelijk, zou het echt waar zijn dat de Elfen ook zo verschrikkelijk zijn?
“Dit was allemaal net voor Ja’afar de macht greep in het keizerrijk, hij verenigde de staten, verklaarde oorlog met de Elfen en al hun magische helpers. Als laatste zwoer hij dat hetzelfde niet in zijn rijk mocht gebeuren, hij zorgde ervoor dat iedereen gelijk was, iedereen moest evenveel geld, eten en woning krijgen.”
“Een heel nobel doel,” onderbreek ik haar, “maar dat is toch echt wel niet gelukt, dit is de eerste stad waar ik van hoor dat ze alles afgeven aan de armen en zelf nog minder overhouden. Ik weet niet of dat zo goed is, als je werkt dan verdien je en kan je meer dingen kopen. Natuurlijk moeten we voor elkaar zorgen, maar daar moet je jezelf nog niet voor wegcijferen, toch?”
De interne strijd om me op mijn plaats te zetten is zichtbaar in haar ogen. Langzaam schudt ze haar hoofd.
“Je zal het zien Gale, binnenkort zie je hoe het allemaal werkt en hoe gelukkig de mensen zijn. Het helpen van anderen zorgt voor onbeschrijfelijk geluk, dat leer je wel.”
Wijselijk houd ik mijn mond, er is geen andere keuze dan het maar te ondergaan. Wie weet kan ze me toch nog overtuigen, maar dat betwijfel ik.
Resoluut stapt Nenja weer naar buiten met mij vlak achter haar aan. Even draai ik mijn hoofd achterom naar de vrouw die ondertussen haar kind beschermend tegen haar borst drukt. Het leven onder Ja’afar is niet zo mooi als Nenja zichzelf voorhoudt. Misschien moet ik haar uiteindelijk overtuigen.
“Kijk, dat huis, daar gaan we ons een tijdje vestigen.”
Het huis waar ze naar wijst is een krot, het is nog net niet ingestort. Er zitten gaten in de planken en een zwarte schimmel kan je zien onder de dakgoot. Het lijkt of de deur ooit rood was, nu is het slechts hier en daar een wat rozige schijnsel dat overblijft.
Zoals verwacht is het binnen niet beter dan buiten, bij het binnenkomen zie ik nog net een rat piepend weglopen naar 1 van de grote gaten in de vloer. Waarom zou ze in de naam der Goden in zoiets willen leven?
“Jouw gezicht is exact de reden waarom we hier gaan wonen. Jij en zoveel andere mensen zijn verwend delen niet met zij die minder hebben. Wij hebben een goed leven, je hebt nooit te weinig eten en je hebt er al helemaal niets voor moeten doen.”
Ik onderdruk de neiging om mijn wenkbrauw op te trekken. Ze weet duidelijk niet hoe het was om onder de bewakers te leven. Je wist helemaal niet of je ’s avonds eten zou hebben, het enige dat je echt zeker wist was dat je moest werken. Het was maar uitzonderlijk dat we even konden ontsnappen aan de sleur en naar een meer of de zee konden.
“Vanaf nu delen we alles, als er geld wordt gegeven dan geven we dat aan de armen, we gaan net als iedereen in de rij staan voor een brood. Jij gaat werken en ontmoet de lokale bevolking, ik zal thuis alles onderhouden. Je moet wel opletten, Charlène is de enige in dit dorp die weet wie ik ben. Vanaf nu ben ik gewoon jouw vrouw. Begrepen?”
Ik knik maar, het heeft geen zin om tegen haar in te gaan.
“Mooi zo, aan het einde van onze tijd hier ga je begrijpen hoe goed het beleid van Ja’afar is. En nu ga je naar buiten en ga je een job zoeken. Ik zorg voor het eten. Oh en Gale, geen magie!”
Voor ik het weet word ik de straat op geduwd door een opgetogen Nenja. Ze lijkt compleet in haar nopjes met heel deze regeling. Moeten we nu echt een getrouwd stel gaan spelen? Ik ga me niet laten kennen, ik speel het spel mee tot ik uiteindelijk toch weg kan komen.
Het werk van bibliothecaris zou me het beste liggen, maar waarschijnlijk heeft Nenja iets anders voor me in gedachten.
Op mijn toch door de stad zie ik schrijnende taferelen, nergens zie ik de gelukkige gezichten waar Nenja van spreekt. Zou ze echt alleen maar zien wat ze wil zien? Net op tijd kan ik uit de weg springen voor een dame met kool op haar kar. Ze haalt niet eens haar hoofd op om te kijken naar wat er rond haar gebeurt. De hele stad lijkt depressief! Mannen met zware lasten op hun schouders en vodden om hun lichamen, vrouwen die angstig wegspringen als er een kar voorbijkomt zodat ze hun broze botten niet kunnen breken. En kinderen die aan de kant van de weg gewoon voor zich uitstaren. Kinderen moeten spelen! Niet doelloos voor zich uit staren, in hun ogen zie je gewoon het verlangen naar de zwarte afgrond van de Achterwereld.
Ik kan me niet houden, ik ga naast een naar zich uit starend kind met opgedroogde tranen in zijn ogen zitten.
“Wist je dat er meerdere delen van de wereld zijn?” begin ik om een reactie uit te lokken.
Even draait hij zijn hoofd naar mij toe, maar kijkt dan weer voor zich uit.
“Hier in Johtih zijn er overal bomen, zover je maar kan zien, ook speciale bomen, waar je waarschijnlijk al van gehoord hebt. Maar dat is niet het enige. In Hiën is het soms heel erg warm, met zand dat zich uitspreidt tot aan de horizon, een boom moet je bijna gaan zoeken! Als je tante een kilometer verderop staat kan je haar nog altijd zien! Zo groot is de open vlakte.”
Eindelijk krijg ik reactie. “Dat kan niet, dat is niet echt.”
ik schud mijn hoofd. “Nee, echt waar, het is een heel ander beeld, er zijn zelfs dorpen waar iedereen altijd naar elkaar lacht omdat wenen ervoor zorgt dat je nog meer moet drinken!”
Langzaam schudt het kind zijn hoofd, maar vanuit mijn ooghoeken zie ik nog drie kinderen toekomen, een meisje en twee jongens.
“Het is echt waar! Wat nu als ik vertel dat Sinnih heel veel rivieren heeft? En dat als het daar koud is we over het ijs op de rivieren schaatsen?”
“Wat is ijs?” vraagt het meisje dat erbij komt staan.
“Als het regent word je nat toch? Als het koud is dan heb je sneeuw of die harde druppels, toch?” Ik hoop maar dat ze ijs kennen hier in Johtih, maar aan hun gezichten te zien kennen ze het wel.
“Als je nu aan een rivier denkt, dus heel veel water bij elkaar in een lange sliert, dat kennen jullie wel he?”
“Ja daar gaan we soms water halen, maar nooit als het koud is, mama zegt dat het gevaarlijk is in het bos.”
“Goed zo! Als die rivier helemaal wordt zoals de harde druppels als het koud is, dan heb je een ijslaag waar je kan over lopen en spelen.”
Vol ontzag hangen de kinderen aan mijn lippen, gestaag groeit de groep kinderen rond me. Hoewel ze allemaal voor zich uit hebben zitten staren, komen ze nu allemaal erbij staan om naar de verhalen te luisteren die ik vertel. Zonder twijfel geloven ze geen woord van wat ik zeg, maar het doorbreekt de saaie sleur van hun dag.
Hoe meer kinderen er rond me komen staan, hoe meer vragen ze stellen, hun enthousiasme groeit met elk woord dat ik vertel mee. Het voelt geweldig om hen dit te kunnen geven en ik hoop dat zij er ook zo over denken.
Mijn verhalen vertellen over alle wonderlijke dingen in Sinnih en Johtih die ik gezien heb, maar ik zorg wel dat ik niets vertel over Wrattenprov of alle andere avonturen die we tot nu hebben gehad. Iets in me houdt me tegen om teveel van mijn geheimen prijs te geven.
Op het hoogtepunt staan er wel vijftig kinderen rond me naar de verhalen te luisteren, ik begin zelfs dingen uit te leggen dat ze niet begrijpen. Ik leer ze hoe je aan de hand van grond rond je kan zien of het gaat regenen en hoe hard. Helaas valt de avond in en gaan de kinderen naar het thuisfront, ik moet ook verder, ik moet nog steeds een job vinden. En dus neem ik afscheid van de laatste kinderen en probeer me een weg verder door de stad te worstelen.
Ik doe alsof ik het niet opmerk, maar een deel van de kinderen blijft me volgen. Ze hopen waarschijnlijk dat ik weer verhalen ga vertellen, maar dat is voor nu echt afgelopen, hoeveel plezier het me ook doet.
De hele avond lang ga ik de mogelijke werkplekken af, ik ga zelfs langs een houtbewerker, Ik! Kan je je dat voorstellen? Mijn fysieke vermogens werden altijd al bespot, maar dat wou alleen maar zeggen dat ik bij de bewakers harder moest werken.
Dus ook nu lachte de houtbewerker me nog net niet uit. Hij keek naar mijn armen alsof het een paar takjes waren die zo konden breken. Zonder ook maar een moment te twijfelen wees hij mij de deur met de vermelding dat hier geen werk voor mij was.
Zelfs de groep vrouwen die het bos in trekt om bessen te verzamelen is er geen plaats voor mij, tot spijt van de dame die zag hoe ik met de kinderen om ging.
Afgepeigerd na de uren lopen van de ene teleurstelling naar de andere, ga ik weer naar huis. De zon is al een tijdje onder, dus het wordt tijd om naar “mijn vrouw” terug te keren. Was het niet zo serieus, dan zou ik lachen.
Aangekomen bij het huis drijft een aangename theegeur me tegemoet.
“Ben je daar eindelijk, mijn allerliefste echtgenoot?”
“Moet je me nu echtgenoot gaan noemen? We noemen dit wat het is, ik ben hier niet uit vrije wil, waarom zou ik alsof doen.”
“Omdat het dan heel wat aangenamer voor iedereen kan zijn.” Kaatst haar stem ijzig terug.
Zonder te verpinken trekt ze met een mes over haar vinger.
“Ik verplicht je niet om me echtgenote te noemen, maar om nu haat naar me te uiten, dat lijkt me niet zo’n goed idee.”
Ik bal mijn vuisten, het idee dat ze dreigt Alia pijn te doen als ik me niet gedraag staat me niet aan.
“Kom nu maar gezellig een kopje thee drinken, en vertel maar over je nieuwe job.”
Ik zucht en zet me neer aan tafel.
“Er is nergens werk, ze kunnen gewoonweg niemand gebruiken. Het helpt ook echt niet dat ik geen noemenswaardige spieren heb. Ik zal morgen wel verder kijken.”
“Wat? En je bent uren weg geweest? Je doet je best niet! Als je morgen nog niets hebt, dan moet je ook niet verwachten dat je brood krijgt.”
“Dan zal ik me nu maar in het bed leggen, dan ben ik op zijn minst uitgerust voor de teleurstelling morgenochtend.”
Haar gegrom spreekt boekdelen, maar ze staat wel meteen mee recht en volgt me naar de slaapkamer.
Wanneer ze haar hand op mijn ontblote schouder legt, daalt er een onwillekeurige rilling naar beneden toe. Ik draai me om zie haar half naakte lichaam veel te dicht voor me. Ze is echt magnifiek knap, het is gewoon haar persoonlijkheid dat het onmogelijk maakt om ervan te houden. Die tegenstrijdigheden maakt het alleen nog erger om de afschuw voor mezelf te houden.
“Het spijt me Gale, ik weet dat je je best doet, dat zit in je. Ga slapen, morgen zien we wel weer.”
Samen kruipen we in het te kleine en aftandse bed. Veel slapen zal er niet gebeuren, echt alles is versleten, je kan bijna op de koude vloer slapen omdat het even goed ligt.
Zacht wordt er op de deur geklopt. Dan wat harder. Ik moet toch in slaap gevallen zijn vannacht, niet dat ik dat verwacht had.
Ik strompel slaapdronken naar de voordeur die door de verrotting al op een kier staat. Buiten staat er een verlegen man van rond de 30 te wachten.
“Ben jij de man die gisteren verhalen vertelde aan de kinderen?” fluistert hij me schuchter toe.
Verbaasd knik ik, heb ik regels overtreden door wat kinderen te amuseren?
“Ik hoorde dat je op zoek was naar werk. Wat zou je ervan vinden om een deel van de kinderen te onderwijzen? Vertel verhalen, leer ze dingen, zorg dat ze een betere toekomst hebben dan wij.”
“Ik weet niet wat zeggen, ik zou het graag doen, maar ik ben een onbekende en nog maar net volwassen. Ben je zeker dat je wil dat ik dat doe?”
“Heel zeker, ik hoorde van mijn dochter en zoontjes dat ze gisteren op die korte tijd al veel geleerd hebben, ze hebben een leraar nodig. Meer nog, ze hebben een doel nodig, voor ze sterven aan de zware arbeid of het vervelen in de straten.”
Met mijn hand op zijn schouder kijk ik hem hartelijk aan.
“Mijn beste man, je bent aan het juiste adres, ik zal jullie kinderen leren hoe het leven mooi kan zijn, hoe ze goed kunnen werken en hoe ze meer kennis kunnen vergaren. Hoe heet je, en hoe kan ik u bedanken?”
“Ik ben Juano, en je bedankt me door gewoonweg de kinderen bezig te houden. Bedankt! Ik moet nu weer naar het veld, succes!”
Meteen spurt hij weg, de stad in. Achter me verschijnt Nenja.
“Wat gebeurde er net?” vraagt ze achterdochtig.
“Ik geloof dat ik net een job heb.”
De glimlach op mijn gezicht is echt, dit is geen werk, dit is geweldig. Hiermee kan ik de wereld stukje bij beetje verbeteren.
Er zijn nog geen reacties.