Hoofdstuk 3:
"Waarom heb je eigenlijk een tas vol met boeken bij je?" vraagt Kay. Ik ben even verward tot ik me herinner dat er inderdaad boeken in mijn rugzak zitten.
"Hoe wist je dat er-?"
"Je rugzak hangt open, je kan de boeken zien." Ik zet mijn rugzak neer en zie tot mijn verbazing dat die inderdaad open hangt. Ik kijk snel of al mijn lesboeken er nog in zitten, tot mijn opluchting zitten alle lesboeken die ik erin heb gedaan er nog steeds in. Ik moet hem vergeten zijn dicht te maken in mijn haast om het huis weer uit te komen. "Ga je mijn vraag nog beantwoorden of blijf je de rest van je avond naar je rugzak staren?"
"Sorry. Ik had tegen mijn vader gezegd dat ik naar de bibliotheek ging om te studeren zodat ik het huis uit kon, het is nogal slepen maar als het betekent dat ik niet thuis hoef te zijn is het dat waard," antwoord ik eerlijk.
"Misschien kunnen we beter ergens anders verder praten, er staan mensen te kijken," merkt Kay op. Ik kijk rond en zie inderdaad dat verschillende mensen zijn gestopt, waarschijnlijk staan ze er al sinds de tante van Kay het bierflesje gooide.
"Je hebt gelijk, enige voorstellen?" vraag ik. Natuurlijk ben ik er niet op gerust om zomaar met een vreemdeling mee te gaan maar hoeveel erger kan het nou zijn dan terug naar huis te gaan. Daarbij heb ik net met mijn eigen ogen gezien dat het klopt wat Kay zegt, zijn tante heeft hier zelf gestaan met het bierflesje in haar hand.
"Iets verderop ligt een plek waar ik vaker heen ga als ik alleen wilt zijn, als je er geen problemen mee hebt kunnen we daarheen," stelt Kay voor.
"Ik vind het prima." Zolang er geen andere mensen bij komen zal ik meegaan, als Kay iets probeert ben ik ook snel weer weg. Niemand kent de straten hier zo goed als mij, ik zwerf dagelijks over de straten om mijn vader te ontwijken. Ik weet precies welke plekken druk zijn op welke tijdstippen dus als er iets misgaat weet ik waar ik heen moet.
"Het is vijf minuten lopen vanaf hier, we moeten wel binnendoor lopen als dat geen probleem is." Bedoeld hij met binnendoor door de kleine straatjes? Ik denk van wel.
"Het is geen probleem, ik ken de weg," zeg ik. Kay knikt en begint te lopen op een best snel tempo. Hij is een stuk langer dan mij en ik heb moeite om zijn lange benen bij te houden. "W-wacht even!" roep ik als hij uiteindelijk een paar meter voor me loopt en ik hem door de mensenmassa nauwelijks nog kan zien. We zijn in het winkelcentrum en rond deze tijd van de dag is het er altijd druk, een boel mensen zijn net klaar met werken en gaan nu boodschappen doen voor ze naar huis gaan om op de bank neer te ploffen.
Kay draait zich om en blijft stil staan. "Sorry, normaal zijn katten toch nogal snel?" vraagt hij. Ik kijk hem aan en laat mijn oren plat tegen mijn hoofd aanvallen uit schaamte.
"Stereotypes," mompel ik als ik hem inhaal. "Wat ben jij trouwens? Verberg je je oren?" vraag ik. Ik zie geen oren of staart, ook geen hoorns die demonen typeren. Hij ziet er ook niet onnatuurlijk bleek uit of de scherpe hoektanden die vampiers typeren.
"Ik ben een wolf, mijn tante heeft het niet zo op wolven. Mijn moeders kant van de familie zijn allemaal demonen waardoor ik nog iets van magische kracht heb geërfd en ik mijn oren en staart kan verbergen. Mijn vaders kant van de familie zijn allemaal wolven, dat is dus waardoor ik zelf een wolf ben. Ik wil mijn tante geen extra reden geven om boos te worden dus verberg ik meestal mijn oren en staart," legt hij uit. "Bij jou is het duidelijk dat je een kitten bent," voegt hij er grinnikend aan toe.
"Ik ben geen kitten!" spreek ik hem tegen.
"Oh nee, kan je dan eens veranderen?" vraagt hij.
"Best!" zeg ik als ik in een kat verander. Mijn vacht is rood-bruin gelapt en de uiteindes van mijn poten en oortjes zwart. Ik kijk hem uitdagend aan als hij me oppakt onder mijn voorpoten en me inspecteert.
"Je bent inderdaad geen kitten meer, sorry," zegt hij. Hij zet me neer en ik verander terug.
"Mag ik je oren en staart zien?" vraag ik nieuwsgierig. Hij lijkt even te twijfelen maar knikt dan met een zucht en langzaam verschijnen er twee grijze oren en een staart in dezelfde kleur.
Plots slaat hij een klein straatje in en na een paar passen blijft hij staan. Ik volg hem terwijl ik om me heen kijk of ik iemand anders kan zijn. Mijn staart zwiept heen en weer terwijl ik de buurt inspecteer op mogelijke gevaren. Kay lijkt relaxt, of hij is goed in zijn lichaamstaal te beheersen.
We staan voor een verlaten gebouw, de ramen zijn dichtgetimmerd en er is een groot houten kruis op de voordeur getimmerd. Kay loopt naar een laag raam en trekt hem zonder problemen open. "Het is niet het beste van het beste maar het is er rustig en andere mensen komen er niet binnen." Hij draait zich naar me om en bekijkt me even voordat hij vraagt: "waarom ben je zo nerveus? Gaat het?"
"Het gaat prima, kan je wel het raam open laten als we binnen zijn?" vraag ik hem. Als er geen andere in- of uitgang is wil ik zeker weten dat ik via dat raam weer naar buiten kan.
"Tuurlijk, ik zal hem wel even dicht moeten trekken als andere mensen langs lopen," zegt hij voordat hij door het raampje kruipt. Het is zo'n 50 centimeter hoog vanaf de grond en zo te zien komt het uit op een kelder, wat betekent dat je dus omlaag valt zodra je erdoorheen bent.
Nadat Kay binnen is laat ik me zelf op mijn knieën vallen en klim ik door het raam. Ik zit nu op handen en knieën op een soort van verhoging gemaakt van houten kratten, ze lijken gebruikt te zijn voor fruit of wijn, het is een wonder dat ze nog niet allemaal zijn omgevallen. Ik ga zitten en kijk of er een andere weg naar onder is dan te springen. De kratten zijn zeker anderhalve meter hoog opgestapeld en ik ben nou niet zijn held in hoogtes.
"Heb je hulp nodig?" vraagt Kay. Hij staat alweer met twee benen op de grond en kijkt omhoog naar waar ik zit.
"N-nee, ik kan zelf prima naar beneden komen!" roep ik. Ik zwaai mijn benen over de rand en tel tot drie voor ik me laat vallen met mijn ogen dicht. In plaats van de vloer voel ik twee armen die me opvangen.
"Je moet met je ogen open springen, als je ze sluit kantel je. Je zou op je buik zijn geëindigt," zegt Kay als ik mijn ogen open. Hij heeft gelijk; ik hang, met mijn buik naar onder, boven de grond. Ik mag denk ik blij zijn dat hij me heeft opgevangen.
"K-kan je me weer neerzetten?" vraag ik als ik na een paar seconden nog steeds in dezelfde positie hang.
"Oh, juist. Sorry," mompelt Kay voordat hij zijn arm dat onder mijn onderbuik lag wegtrekt zodat ik terugdraai met mijn benen naar onder voor hij zijn andere arm weg haalt.
"Nog bedankt," zeg ik als ik weer op twee benen op de grond sta.
"Het is algemeen bekend dat katten niet goed zijn met hoogtes," zegt Kay als hij een paar kratten op elkaar stapelt en erop gaat zitten.
Ik pak ook een paar kratten en aan de stickers te zien zijn het inderdaad fruitkratten. Er staan namen van tropische landen op, wat me laat afvragen waarom er zoveel van deze kratten in deze kelder staan. "Dat zijn alweer stereotypes," zeg ik als ik ga zitten.
"Sorry, het is gewoon het enige dat ik van katten weet. Door mijn tante moet ik naar een exclusieve school voor demonen. Dan te bedenken dat ik een wolf ben met maar een klein beetje demoon," zegt Kay.
"Hoe ben je daar dan binnengekomen?" vraag ik verbaasd.
"Als een van je ouders een demoon is dan heb je genoeg reden om toegelaten te worden. Mijn tante heeft gewoon de stamboom van mijn moeders kant van de familie laten gaan en daarmee ben ik binnen gelaten," legt hij uit.
"Ik zit op een gewone school, alles door elkaar. Het is er vreselijk," zeg ik.
"Hoezo?" vraagt Kay.
"Sommige mensen denken dat ze beter zijn dan anderen. Vooral demonen denken dat ze meer waard zijn dan anderen. Ik ben nogal het pispaaltje," antwoord ik als ik naar de grond kijk.
"Is het voor wat er met je vader gebeurt?" vraagt Kay dan. Ik knik en tranen schieten in mijn ogen. "Hoe zijn ze erachter gekomen? Als je het niet erg vindt om uit te leggen."
"Ik dacht iemand te kunnen vertrouwen die alles heeft doorverteld..."
Reageer (1)