Ik sta voor de verwaarloosde voortuin. Onkruid groeit overal en meer dan de helft van de groene verf is al van de voordeur afgesleten. Ik herinner me nog hoe deze tuin was voor het vliegtuigongeluk. Mijn ouders zouden hem samen onderhouden en Raza en ik zouden meehelpen met de kleine klusjes waaraan we mee konden helpen. Er stonden prachtige bloemen en lage bosjes langs het tuinpad. Die bloemen en struiken zijn nu dood en onkruid heeft hun plek ingenomen.

Ik loop het tuinpad op naar de voordeur en het duurt even voor mijn sleutel in het sleutelgat past. Er is zo ruw omgegaan met de deur dat het meestal moeite kost om hem van het slot te halen. Uiteindelijk springt het slot open en loop ik naar binnen. Binnen een minuut staat mijn vader voor me op de gang. "Waarom ben je laat?"

"Mijn mentrix wou nog met me praten en daarna ben ik door het park gelopen," antwoord ik eerlijk.

"Waarover wou je mentrix praten?" vraagt mijn vader, hij heeft een minachtende blik in zijn ogen die me de moed in mijn schoenen doet zakken.

"Over de opkomende proefwerkweek, ze wou zeker weten dat alles thuis goed ging zodat ik extra goed mijn best kan doen," lieg ik.

"En wat heb je gezegd?" vraagt mijn vader, hij kijkt me nog steeds zo kleinerend aan en ik laat het gebeuren. Ik laat me zonder problemen kleineren door die blik en blijf er nerveus onder staan.

"Dat ik in de bibliotheek zal leren zodat ik niet gestoord kan worden door kleine geluiden zoals de TV," lieg ik weer.

"En waarom ben je dan niet bij de bibliotheek?" vraagt hij nu.

"Ik moest eerst naar huis om mijn leerboeken te halen." Ik kijk hem nu niet eens meer aan. Ik staar naar mijn voeten maar weet dat hij die kleinerende blik nog steeds op me gericht heeft, alsof hij me ermee probeert te laten verdwijnen. Kleiner en kleiner worden tot je uiteindelijk verdwijnt met een zachte plop.

"Schiet dan op en zorg dat je weer weggaat!" roept mijn vader. Ik knik en ren naar mijn kamer. Mijn kamer is al net zo verwaarloosd als de voortuin. Het roze behang, dat opgehangen was vlak voor mijn negende verjaardag, bladert van de muren. De gordijnen van mijn hemelbed liggen ernaast op de grond, ik heb geen andere plek om ze op te bergen dus liggen ze nu al anderhalf jaar op de grond. Mijn vader werd boos en trok ze naar beneden toen ik me probeerde te verstoppen in mijn bed, met de gordijnen van mijn hemelbed gesloten. Sinds er niemand komt doe ik nooit de moeite om op te ruimen. Al mijn spullen liggen bovenop elkaar en naast elkaar op de grond. Op mijn bureau liggen een paar boeken en een omgevallen pennenbakje met de pennen ernaast. Mijn bed en bureaustoel liggen bedolven onder de schone en vieze kleding, ondertussen alweer meer vies dan schoon wat me eraan herinnert dat ik binnenkort weer de was moet doen. Onder mijn bed ligt wat snoep en een paar blikjes frisdrank voor als ik weer eens een middag en avond in mijn kamer word opgesloten. Mijn raam is dicht en de bloemetjes-gordijnen proberen het zonlicht te blokkeren dat door het raam komt. Alleen hebben de motten zich er zo aan tegoed gedaan dat het zonlicht door grote gaten naar binnen valt. Op mijn nachtkastje staat een foto van mijn achtste verjaardag, het lijstje is klaar voor de vuilnisbelt maar ik wil hem niet wegdoen. Het glas is gebroken en wat eerst een glimmende, zilveren lijst was, is nu dof grijs met een heleboel krassen en deuken. Ernaast ligt een zaklamp. Mijn vader betaald de rekeningen niet meer waardoor we geen water of elektriciteit meer toegevoerd krijgen, hierdoor doet mijn lamp het 's nachts niet en kan ik dus niks zien als er geen zonlicht is.

Ik pak de foto even op en kijk naar mijn moeder en Raza. "Het spijt me dat ik niet kon worden wat jullie hadden gehoopt, het spijt me dat ik niet kon blijven glimlachen en het spijt me dat ik pap niet uit dat dal heb kunnen houden." Soms beeld ik me in dat ze me ergens kunnen horen en probeer ik me te bedenken wat ze zouden antwoorden als ze nog hier waren. Ik vind het fijn om me in te beelden dat ze terug komen om mij en pap te helpen en dat we dan weer gelukkig kunnen leven zoals we eerst deden. Maar zo werkt het leven niet. Drie dagen na het ongeluk kregen we bericht dat er lichamen waren gevonden die waren geïdentificeerd als die van mijn moeder en Raza. Eerst snapte ik niet hoe ze geïdentificeerd hadden kunnen worden, in de doodskist lagen een paar delen van het lichaam, sommige delen van hun lichamen zijn nooit teruggevonden. Totdat we biologie kregen op school en ik leerde van DNA, dat is hoe ze mijn moeder en Raza hebben geïdentificeerd.

Ik zucht en zet de foto terug als ik mijn vader van onder hoor roepen: "wat kost je zo lang om een paar boeken te pakken?! Schiet eens op en maak dat je weg komt!"

Ik pak snel een paar boeken van de grond en duw ze in de eerste tas die ik vind voordat ik de trap af ren. "Doei pap, tot vanavond," zeg ik als ik bij de voordeur sta.

"Houd op met het pap-gedoe. Ik ben geen vader meer sinds je moeder en broer zijn overleden, ik heb geen gezin of kinderen meer. Laat me met rust." Daarmee loopt hij weer naar de koelkast, hij opent hem en haalt er een blikje bier uit. Ik kijk er met twijfel naar, ik wil hem zo graag stoppen maar weet hoe het eindigt. Het eindigt altijd in dat hij boos op me word en meestal resulteert een boze bui in blauwe plekken of wel erger. Hierdoor besluit ik dus om maar gewoon de voordeur open te maken, het huis uit te stappen en de voordeur achter me weer dicht te maken.

Een paar uur later loop ik nog steeds doelloos door de stad. Ik was nooit van plan om naar de bibliotheek te gaan, het is het beste excuus dat ik nu heb om niet thuis te hoeven zijn. Ik kijk om me heen in de stad, overal zie ik opgewekte mensen en groepjes die vrolijk praten. Nette voortuinen en opgeruimde woonkamers door de ruiten. Ik kan niet zeggen dat ik niet beter weet dan de vreselijke staat waarin mijn leven nu verkeert, vroeger was alles beter. Ik kan beter zeggen dat ik eraan gewend ben geraakt.

Dan zie ik een jongen van mijn leeftijd op een stoepje zitten, zijn lip is dik en bloed loopt uit zijn neus over zijn lip en kin en drupt zo door zijn shirt op. Zijn zwarte haren steken alle kanten op en er lijken plukken te missen waar het opeens heel kort is, alsof iemand er blind een paar plukken vanaf heeft geknipt. Hij heeft ook een paar blauwe plekken op de stukken huid die zichtbaar zijn van zijn armen en gezicht. De zwarte kringen onder zijn ogen verraden hoe moe hij moet zijn en dan pakt de vrouw achter hem een bierfles op. Niemand anders lijkt het te zien en niemand doet er wat aan. De vrouw is duidelijk dronken, haar bewegingen gaan langzamer en ze wankelt enorm. Ze schreeuwt naar de jongen dat hij nutteloos is en gooi het flesje richting hem. De jongen lijkt niet te bewegen en ik weet niet waarom ik dat wel doe. Ik ga voor hem staan, zodat de glazen fles niet kapot knalt tegen zijn rug. In plaats daarvan raakt hij mijn buik, stuitert terug en valt voor me kapot op de grond. "Wat denk je dat je aan het doen bent?! Ga je bemoeien met je eigen zaken!" roept de vrouw voordat ze zich omdraait en ze weg loopt.

De jongen draait zich langzaam naar me om en staat op. "Waarom deed je dat?" vraagt hij.

"Ik heb geen idee," antwoord ik eerlijk. "Wie was dat?"

"Mijn tante," zegt de jongen als hij me inspecteert. Ik merk dat zijn ogen blijven hangen op mijn blauwe plek en de lange mouwen terwijl het zomer is. "Ben je net als mij?" vraagt hij dan.

"Wat bedoel je met 'net als mij'?"

"Mijn ouders konden niet meer voor me zorgen toen ze verhuisden naar het buitenland, sindsdien woon ik bij mijn tante die alcohol problemen heeft en me niet eens in huis wilt hebben," legt hij uit. Waarom verteld hij mij dit? Ik haat het om mensen mijn problemen te vertellen maar dan verlaten de woorden toch mijn mond.

"Mijn moeder en broer zijn in een vliegtuigongeluk omgekomen toen ik negen jaar oud was. Mijn vader is daarna zijn verdriet gaan verdrinken in alcohol en verkondigt steeds dat hij geen vader is, geen gezin heeft en al helemaal geen kinderen meer heeft. Als ik ertegenin ga kan ik rekenen op een paar blauwe plekken."

"Dan ben je dus inderdaad zoals mij," zegt de jongen, "Mijn naam is trouwens Kay, Kay Morrigan.''

"Mijn naam is Kiara Kolner."

Voor iedereen die dit heeft gelezen alvast bedankt!!!!!
Ik kan nog steeds niet geloven dat ik een fatsoenlijk idee heb voor mijn eigen boek en het ook echt aan het uitwerken ben, als je reacties of kritiek hebt zijn ze altijd welkom!
~Kyonakoenen

Reageer (1)

  • Opperbibbsie

    Hey Kyonosaurus!
    Ik vind het een goed idee en een leuke story! Ga vooral door!

    "Dan ben je dus inderdaad zoals mij,''


    Probeer alleen op dit soort zinnen te letten. Het is: 'Dan ben je dus inderdaad zoals ik (ben),'. Niet mij.
    Zet het werkwoord ''zijn'' erachter en dan zul je zelf ook horen dat het niet klopt! (Y)

    5 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen