Hoofdstuk 5.2
spijtig genoeg had ik een ongeluk met de fiets en heb ik mijn been en mijn enkel gebroken en heb ik ook nog enkele spieren hierbij uitgerokken.
In ieder geval ik ben nog steeds aan het revalideren en dat zal waarschijnlijk nog 2 maanden duren. Nu ik zal nog steeds proberen om verder te schrijven, maar ik hoop dat je kunt begrijpen waarom mijn uploads niet zo regelmatig kunnen zijn.
Nu zal ik maar stoppen met mijn uitleg.
Veel leesplezier.
10 januari 2917
Hoewel ik er stevig de pas in probeerde te houden, wist ik dat ik langzaamaan aan snelheid verloor. De koude die met de stap ondragelijker werd, zorgde ervoor dat ik sneller uitgeput raakte dan zou moeten. Mijn handen die zich om de tak hadden geklemd voelde ik al evenmin als mijn voeten. Ik sleepte deze nu meer door de sneeuw dan dat ik ze optilde waardoor ik vaker men evenwicht verloor of struikelde over mijn eigen voeten. Op sommige plaatsen lag er zo’n pak sneeuw dat de oneffenheden of brokstukken zelfs niet meer te onderscheiden waren. Daarbij was het hier veel dichter begroeid, maar ook het aantal huizen en andere hoge gebouwen waren toegenomen. Dit deed vermoeden dat ik me waarschijnlijk in een stad bevond of wat er nog van overbleef.
Het landschap om me heen had iets treurigs en seniel, grote flatgebouwen, veel hoger dan ik voor mogelijk hield, waren half ingezakt. De verkeerslichten die ik soms tegenkwam op kruisingen stonden schots en scheef en hier en daar werd de betonnen baan omhoog geduwd door de wortels van een reusachtige boom.
Toen ik klein was vertelde men vaak over de kracht van de natuur en de enorme invloed dat deze op de mens kon hebben. Aardbevingen, Tsunami's, vulkaanuitbarstingen en noem maar op. Al deze verschijnselen konden de mensen niet voorkomen of tegenhouden, hoe slim de mensheid dan ook is.
Het was pas hier tussen deze gebouwen overwoekerd door de wilde natuur dat ik voor het eerst een voorstelling kon maken van die kracht, het zorgde ervoor dat ik me opvallend klein voelde. Ik werd er me erg van bewust dat ik eigenlijk maar een klein stipje was in deze reusachtige wereld.
Ik slikte moeizaam en hield even halt om op adem te komen. Het was vreemd om te beseffen dat de wereld veel groter was dan ik me altijd had voorgesteld. Voor mij was de wereld zo groot als de stad waar ik in woonde.
Ik kantelde mijn hoofd en keek naar het gebouw vlak voor me. Het was enorm hoog het zou me zelfs verbazen als het te hemel niet raakte. Dit gebouw leek alleen maar uit glas te bestaan, deze weerkaatsten het blauw van de hemel, maar tot mijn verbazing zag ik dat er rode en gouden strepen aanwezig waren tussen al het blauw.
Ik voelde hoe mijn ademhaling versnelde en hoe mijn nieuwsgierigheid was geprikkeld, maar onder de oppervlakte schuilde ook een klein beetje angst. Angst voor het onbekende. Toch liep ik traag om het gebouw heen, naar de hoek. Ik hield mijn blik gericht op de stralen van gouden licht.
De stralen worden door de sneeuw weerkaatst en op die manier leek het op er duizende diamantjes over de grond waren uitgestrooid.
Ik sleepte me vooruit door de sneeuw, klauterde over een boomwortel heen sprong over enkele afgebrokkelde stenen tot ik bij de hoek van het gebouw was. Even bleek ik daar twijfelend staan, aan de rand van de schaduw, maar toen zette ik een voet in het licht. Even bleef ik zo staan, ik weet niet goed wat ik had verwacht, maar ik moest lachen om mijn eigen argwaan. Uiteindelijk wist ik al mijn moed bijeen te schrapen en wandelde ik het licht in. Tot mijn verrassing voelde het licht warm aan op mijn gezicht en zorgde voor een tintelend gevoel op mijn voorhoofd. Ik draaide me om naar de oorzaak van de warmte en mijn adem werd benomen. Voor me zag ik tussen de huizen en de bomen door een grote oranje bol, net boven de horizon. Het zorgde er voor dat de hemel gekleurd werd in alle soorten tinten rood, oranje en zelfs paars. Ik stond aan de grond genageld terwijl ik naar dit natuurfenomeen keek.
Dit was dus hoe een zonsopgang eruitzag. Onze namaakzon leek maar een klein lichtbolletje hierbij vergeleken. Ik sloot mijn ogen en genoot van de stralen warmte die mijn gezicht leken te strelen. Ik voelde hoe er bij mij nieuwe kracht en energie begon te groeien samen met een sprankeltje hoop. Achter mijn gesloten oogleden flitsten er verschillende woorden in gedachten voorbij.
‘De zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen’, zag ze in gedachten terug voor haar geschreven staan. Dit waren een van de dingen die je geleerd kreeg als je kind was.
Een opgelucht gevoel trok door haar heen terwijl ze haar ogen opende. Nog geen vijf minuten geleden had ze het gevoel gehad dat ze hier zonder enig besef van richting maar wat rond was gaan lopen, maar nu kon ze zich oriënteren. Hoewel de warmte van de zon niet erg overdreven veel warmer was dan de omgeving had het er toch voor gezorgd dat ze terug wat gevoel terug had gekregen in haar handen. Met een hand liet ik de tak los en strekte mijn vingers, die door de koude verkrampt waren. Net op dat moment haalde een koude wind mij mijn haren door de war, maar die wind bracht niet alleen koude met zich mee. Ik verstijfde toen ik het geroep hoorde.
Razendsnel draaide ik me om op zoek naar de oorzaak van het geluid, maar ik zag niets. Hoe lang had ik hier zo gestaan? Ik had geen idee, maar ik had veel te veel tijd verloren. Blijkbaar hadden ze zich niet in mijn val laten lopen. Ik keek om me heen en besloot toen om een van die grote flatgebouwen binnen te lopen. Daar zou ze in ieder geval niet meteen zichtbaar zijn. Vlak voordat ik de dichtstbijzijnde deur had bereikt, hoorde ik geblaf. Maar ook nu weer kon ik niet precies zeggen vanwaar het geluid afkomstig was. Het geluid weerkaatste tegen verschillende gebouwen, waardoor het te moeilijk was om te bepalen hoe ver het nog van me verwijderd was.
Ik trok de deur open en vluchtte het gebouw in. Ik bevond me in de inkomhal even bleef ik twijfelend staan, ofwel ging ik naar boven, maar de kans was dan groot dat ik mezelf klem liep, ofwel zou ik via een achterdeur dit gebouw terug verlaten en een andere binnen lopen.
De achterdeur zou het worden. Plots werd ik me bewust van een hoop kabaal die van buiten afkomstig was. Ze hadden me ingehaald. Ik probeerde kalm te blijven, maar dat lukte me maar heel matig. Ik sprintte door de inkomsthal en moest hiervoor uitwijken voor een boom die in het midden van de hal uit de bodem was opgerezen. Hierbij struikelde ik over een tegel die door de wortels los was komen te zitten. Ik krabbelde terug overeind, maar hierdoor scheurde ik mijn kleed. Ik vloekte binnensmonds en probeerde de brandende pijn aan mijn knieën te negeren. Net toen ik een deur had gevonden waarop stond: ‘Enkel voor personeel’ en me erdoor had weten te wringen hoorde ik achter mij hoe de deur in de inkomhal werd open gesmeten. Er klonk geluid van brekend glas. En dat was het moment waarop ik mijn kalmte verloor. Ik rende zonder goed te beseffen waar ik heen ging, door het gebouw heen, de ene deur na de andere openend. Mijn achtervolgers achter mij, leken veel gewelddadiger dan mij. Ik kon het geluid van deuren die met een klap werden geopend steeds dichterbij horen komen. Maar daar op het einde van de gang was een ijzeren deur te zien, met daarboven het woord: ‘uitgang’. Ik sprintte er heen en trok de deur open. Ik rende een klein steegje op, terug de sneeuw in. En met een blik naar links en toen een naar rechts, wist ik dat het afgelopen was. Links van me liep de straat dood en rechts van me stonden die mensen met hun witte legeruniformen, degene die ik had gezien bij het station. Enkele van hen hadden een hond aan een leiband bij hen en deze lieten grommend hun tanden zien. Anderen hadden hun zwarte geweren op haar gericht. Bovenop de loop stonden felle witte lichten gemonteerd die haar verblinden. Ze zakte zachtjes op haar knieën in de sneeuw neer.
‘Handen omhoog!’ riep een van hem met een barse stem. Trillend van angst deed ik wat me gevraagd werd. Nu arriveerden ook de mensen die me achterna hadden gezeten in het gebouw, het steegje.
Nu wist ik het zeker, ik was hopeloos verloren.
Er zijn nog geen reacties.