Vrij ver afgemaakt, maar ik raakte de feel kwijt. Misschien schrijf ik het ooit nog af.
Het is een soort prequel op dit verhaal

      Sumia, 877 na Elnaril
      "Kleding... boeken..." Het einde van de zomer naderde en ik was weldra volwassen, wat betekende dat ik eindelijk voor mezelf mocht kiezen wat ik wilde doen. Zeventien was de leeftijd waarop de meeste mensenjongens leerden om het werk van hun vaders over te nemen, maar dat klopte niet in mijn geval. Ik pakte namelijk mijn reistas in, want er stond een enorm avontuur op mij te wachten.
      "Jayson!" Iets te prominente voetstappen kwamen snel mijn richting op gesprint, een hint van haast verstopt in de enthousiaste stem, "Jayson, Jayson! Is het waar? Ga je echt op reis?"
      "Rinhaym..." Ik glimlachte naar de vijftienjarige jongen voor mijn neus. Ergens geloofde ik dat zijn smacht naar avontuur nog grootser dan de mijne was, maar jammer genoeg moest hij nog een paar jaar wachten voordat hij op zoektocht naar zichzelf mocht gaan. Uit automatisme glimlachte ik naar hem en wreef ik over zijn haar, "Dat klopt. Ik zal mijn reis beginnen in de mensenprovincies, waar ik iedere grote stad af zal gaan. Ik zal de boeken uit alle bibliotheken achter elkaar verslinden zodat ik alles te weten kom, over mensen en elfen tegelijk. Ik zal me verdiepen in kaartlezen, alchemie... man, ik ga zelfs metaal leren smeden en koken, kun je het je voorstellen?! Ik ga kijken wat echt bij me past en dáárna ga ik pas kiezen welke baan ik zal nemen. De grenzen van onze provincies zijn niet genoeg, Rinhaym, ik zal zelfs de beroemde elfse geleerden overtreffen met mijn kennis voordat ik überhaupt zal denken aan dit mentaal slopende gedoe wat ze hier werken noemen!", was hoe ik mijn betoog extra episch eindigde, maar mijn beste vriend was al vanaf het eerste woordje onder de indruk. Hij bleef met twinkelende oogjes toekijken hoe ik verder mijn tas in pakte, om plotseling weer te spreken, "Kom je wel terug? Zelfs nadat je jezelf hebt gevonden?"
      "Natuurlijk." Ik schrok eerlijk gezegd een beetje van zijn antwoord, "Ik hou van mijn leven in Yulor, echt waar, ik wil gewoon zien wat er nog meer te doen is. Ik zal de volgende zomer gewoon weer hier zijn voor de zomerfeesten, misschien zelfs wel met cadeautjes." Ik knipoogde naar Rinhaym, waardoor er een ondeugend vonkje in zijn oog ontstond. Hij grinnikte en stak zijn duim op, "Goed, je hebt van mij toestemming om te gaan."
      "Perfect, daar wachtte ik op! Ik ga je wel missen, Rinhaym, maar ik zal proberen om je brieven te blijven schrijven. Vaarwel, mijn vriend." Met een grijns gaf ik hem nog een stevige knuffel en een schouderklopje, waarna ik zwaaide en nog snel naar mijn moeder rende om ook haar gedag te zeggen. Mijn vader was een doodgewone bottelaar in de lokale brouwerij en mijn moeder een simpele huisvrouw. Al vanaf kleins af aan stimuleerden ze mij om iets groots te doen, iets unieks, vandaar dat ik leerde en leerde om ze trots te maken. Nu was het eindelijk zover. Ik had expres iets verborgen gehouden voor Rinhaym, namelijk dat ik volgend jaar aan een elfse universiteit mocht studeren en ik daarom nu zoveel mogelijk levenservaring wilde opdoen.
      "Jayson, onthoud dat je niet alleen zit te snoepen, hè? Gezond eten en geen slechte dingen doen."
      "Ja, mam." Met een verstopte glimlach knuffelde ik haar en nam ik een tijdelijk afscheid, in ieder geval tot de zomermaanden. Mijn vader zou pas over vier uur weer thuis zijn, maar daar had ik jammer genoeg geen tijd voor. Mijn enkele rit naar Ryfbel vertrok namelijk al binnen een half uur, een kar die maar een keer in de week reed naar de kleinere dorpjes, daar zou ik tijdelijk op een boerderij verblijven. De laatste minuten thuis spendeerde ik met het zwaaien naar mijn vrienden en familie. Dit was waar mijn avontuur begon.

      Zanthia, 877 na Elnaril
      Het was warm. Echt warm. Ik kon me niet voorstellen hoe Cameron in deze hitte kon werken! Hoe kon het zo heet zijn aan het einde van de zomer?!
      "Waarom ben jij niet stervende in dit weer?" Puffend en zwetend staarde ik naar de donkerblonde jongen die behendig nog wat extra kruiden en paddenstoelen uit de grond trok. Cameron Bolen leek een doorsnee boerenknul, maar omdat zijn moeder tijdens zijn geboorte stierf, moest hij al vroeg meehelpen in het huishouden. Daardoor was hij al op jonge leeftijd een kookwondertje, evenals een huis-, tuin- en keukenalchemist. Hij kon van een afstandje al zien welke planten giftig waren en welke niet. Hij had me al de verschillen geleerd, maar nu zou hij me ook nog wat elixers laten zien. Dat nam alsnog niet weg dat hij nog steeds bovennatuurlijke anti-hittekrachten had.
      Nadat hij zijn mandje vol had gekregen, keek hij me lachend aan, waarna hij naar me wenkte, "Kom, stel je niet aan. Dit zijn gewone temperaturen hier. Misschien moet je gewoon geen jasje over je blouse dragen als we aan het werk zijn. Kom op!"
      Met één ruk werd ik omhoog gehesen. Voor een tengere boerenjongen, had hij nog flink wat kracht in zijn armen.

      Burolia, 877 na Elnaril
      Het begon al te vriezen toen ik richting de bergen vertrok. In de vier maanden die ik in Ryfbel doorbracht, had ik veel dingen geleerd die de stad me niet kon bieden. Ik leerde hoe ik kon overleven van enkel en alleen de natuur. Naast koken en menselijke alchemie, wist ik nu ook hoe je gewassen kon laten groeien of dieren kon temmen, en als allerbelangrijkste: paardrijden.
      Cameron had me ook een ouder paard gegeven als dank voor de hulp die ik tijdens de drukke zomermaanden bood, een prachtige witte hengst die me zeker goed stond. Doordat ik nu de vrijheid had om zelf te bepalen waar ik heen wilde, kon ik razendsnel door de bossen draven terwijl ik de eerste sneeuwvlokjes in de verte al meende te zien vallen. Ergens had ik spijt dat ik mijn bezoek aan Bal Kolduhr en Ryfbel niet omgedraaid had, maar de koele berglucht was zeker een mooie afwisseling van het benauwde platteland. Daarnaast was dit dan ook mijn kans om de winter in de noordelijke bergen door te brengen, iets wat me zeker wat harder kon maken. Mijn vaders brouwerij deed vaak zaken met een bar in de oude bergstad, ik zou mijn verblijf doorbrengen bij een van hun vaste klanten: meneer Eyer.

      Nithroël, 877 na Elnaril
      Ik kon me niet meer herinneren hoe vaak ik de berg opgeklommen was om brandhout te sprokkelen. Aangezien er maar weinig jongemannen in de vesting woonden, was het aan mij en Eyers zoon, Kareem, om die taak te volbrengen.
      Kareem was een soort van volhard, een jongeman die stevig in zijn schoenen stond en zeker wist wat hij in zijn leven wilde. Als zoon van een smid, leerde hij van jongs af aan al zijn eigen zwaarden maken. Zijn droombaan was dan ook krijger, een met een hogere rang om precies te zijn. Ergens had hij een obsessie met het anticiperen van zetten die de ander zou maken, dus hij droomde van de dagen waar men hem generaal zou noemen terwijl hij trots op zijn paard voor zijn leger uit marcheerde. Voor nu moest hij echter, net als ik, zorgen dat het vuur in de smederij bleef branden en de stad niet zonder warmte zat. De winters waren koud en genadeloos, vertelde meneer Eyer eens, en als niet iedereen zijn werk goed deed, had dat grote gevolgen voor de rest van de stad. Dat was ook waarom Kareem zich zo verantwoordelijk voelde voor alles wat hij deed. Het leerde mij bewuster te worden van mijn keuzes en mijn invloed op anderen.

      Ivlasar, 878 na Elnaril
      Een nieuw jaar was aangebroken, wat betekende dat het voor mij tijd was om te gaan. Eigenlijk vond ik het jammer dat ik maar drie maanden in deze prachtige bergstad had doorgebracht. Kareem en ik waren echte vrienden geworden en ik kreeg van hem zelfs een postuil mee om brieven van ver te sturen. Hij wilde nog een wapen voor mij smeden, maar ik wist niet zeker of ik dan nog in alle steden toegelaten zou worden. Uiteindelijk spraken we af wanneer we elkaar nogmaals zouden zien en hij beloofde naar ons zomerfeest te komen in Brinespell. Iets waar ik echt naar uitkeek.
      Uiteindelijk had ik hier minder nieuwe dingen ontdekt dan ik verwacht had, maar toen Kareem helemaal met me mee beneden naar het dal liep, wist ik dat ik geleerd had om meer om mensen te geven. Dat zelfs zo'n stoere knul nog verzorgend kon zijn en dat die eigenschap hem juist betrouwbaar en verantwoordelijk maakte. Dat zelfs een klein, zielig bergstadje door vertrouwen alleen kon blijven overleven.
      Dat zorgde ervoor dat ik ook zo'n rol wilde vervullen. Iemand die zelfverzekerd en krachtig was, maar ook benaderbaar en liefhebbend. Een soort inspirerende vaderfiguur, een mentor, zodat men het gevoel had dat ze altijd bij mij terecht konden komen voor advies of simpelweg een praatje. Kareem leerde me ook dat je vriendschappen niet moest onderschatten, dus ik leerde hem zijn dromen achterna te gaan. Het laatste wat hij me zei, was dat hij zichzelf had ingeschreven voor het leger. Ik was blij dat ook hij aan zijn toekomst begon te werken.
      Ik moest ook niet vergeten dat ik Rinhaym nog een brief voor zijn zestiende verjaardag moest sturen.

      Faraine, 878 na Elnaril
      Het was nu een maand sinds dat ik in Curwood woonde, waar ik wat voorbereidingscursussen voor mijn opleiding volgde. Ik deelde mijn tijdelijke kamer met een student, een elf uit Barhador genaamd Eriston. Toen ik vroeg wat hij in deze menselijke universiteitsstad deed, mompelde hij iets over een onderzoek, de toon van zijn stem had een hint van schaamte, alsof hij hier liever niet zat. De meeste elfen die in Curwood besloten te studeren, waren boselfen. Vandaar dat ik het raar vond dat ik samen met deze blonde lichtelf een kamer deelde.
      Eriston was stil. Toen ik een dag wat later van de bibliotheek terug kwam, was hij al verdwenen, zijn kamer netjes opgeruimd. Ik had niets meer van hem gehoord. Als alle lichtelfen zo rustig waren, kon ik niet wachten totdat ik in Rhosgeth zat. Menselijke studenten waren best luidruchtig en slordig.
      Aan het einde van het semester stonden mijn boeken netjes op een rijtje en had ik een nette map voor mijn aantekeningen. Het contrast van mijn nieuwe menselijke kamergenoot en de stille Eriston liet me zien dat het veel fijner was om alles iedere dag in orde te houden.

      Azariah, 878 na Elnaril
      Ik maakte me gereed om terug naar huis te gaan, waar al mijn vrienden op me zouden wachten. Niet alleen Rinhaym, maar ook Cameron en Kareem zouden de zomerfeesten in onze stad vieren. Ik was erg benieuwd naar wat zij in het afgelopen jaar hadden gedaan.
      Zodra ik de deur openmaakte, werd ik bijna omvergeduwd door Rinhaym, zo enthousiast omhelsde hij me. Hij zag er anders uit, volwassener. Mijn moeder vertelde me dat hij besloten had te studeren, hij was direct na mijn vertrek begonnen. De docenten zeiden dat hij een merkwaardig talent was, een waar supergenie. De kans was groot dat hij over een jaar al over mocht stappen op een elfenuniversiteit. Hierdoor voelde ik me nog meer gedreven om mijn best te doen, ik kon kleine Rinhaym me toch niet voorbij laten schieten?
      Zoals beloofd, namen mijn twee nieuwe vrienden ook deel aan de plaatselijke barbecue. Cameron was stiekem over de grens gegaan, om naar de elfse planten te kijken. Kareem zat al een half jaar bij het leger en maakte kans op promotie. De twee maakten ook kennis met Rinhaym, die ze direct als een soort idolen aankeek. Ik was blij dat ik ze allemaal geïnspireerd had om iets speciaals te doen, net zoals ze mij leerden hoe het was om in iemand anders zijn schoenen te staan. Het zorgde ervoor dat ik meer open stond voor anderen, ik luisterde vaker en begon zo meer van mijn leven te genieten.
      Aan het einde van de dag zei ik gedag tegen Cameron en Kareem, verward dat ze dezelfde kant op gingen. Schijnbaar was Kareems leger aan de kust gelokaliseerd, iets waar Rinhaym veel geluk mee had, aangezien hij later zei dat hij dezelfde reis als ik wilde afleggen.
      Natuurlijk zei ik dat hij dat zeker moest doen, hij hield tenslotte wél van warm weer.

      Travaran, 878 na Elnaril
      De binnenplaats van de eeuwenoude universiteit was prachtig, vooral met de vroegere zonsondergang van de herfst en de dwarrelende blaadjes uit de prachtig geplaatste esdoorns. Ik kon hier wel eeuwen zitten terwijl ik met tegenzin een boek vol pretentieuze elfse poëzie las, maar jammer genoeg moest ik maken dat ik wegkwam. 's Avonds verzamelde zich hier een elfenstudentenvereniging en momenteel was ik de enige mens binnen het hele terrein van de universiteit. Een makkelijk doelwit dus.
      Ik leerde dat de aristocratische lichtelfen in hun eigen omgeving erg fascistisch waren. Iedere tien jaar mocht er een elfenkoning gekozen worden en ik had geluk dat de huidige niets tegen mensen had. Aangezien ik de eerste mens was die sinds vijf jaar weer toestemming had om aan deze universiteit te studeren, was ik een enorm buitenbeentje. Het duurde niet lang voordat er zelfs petities voor gescheiden colleges plaatsvonden.
      De combinatie van het elfse ego en de mensenhaat binnen de muren van de opleiding brachten een duistere tijd in mijn leven. De studie waar ik mijn hele leven op gehoopt had, werd opeens steeds moeilijker en leek mijn wensen niet meer te kunnen vervullen. Ik ging niet meer naar de mooie binnenplaats, en voor het eerst in mijn leven werd mijn onzekerheid de baas.
      Het werd een gewoonte voor me om uit het raam te staren, wachtend op een antwoord van Rinhaym dat er niet aan zat te komen.

      Elephon, 879 na Elnaril
      Rinhaym was zeventien geworden. Een brief lag op mijn vensterbank, klaar om gelezen te worden. Ik las dat ook hij een toelatingsbrief had ontvangen en hij de volgende herfst al in Rhosgeth mocht beginnen. Normaal had ik het erg gevonden dat hij me nu met een jaar had ingehaald, maar ik zat momenteel in mijn diepste dal en ik was blij dat ik snel een bekende in de buurt zou krijgen. In ieder geval hoefde ik nu niet meer alleen in een auditorium te zitten tijdens colleges.

      Ayda, 879 na Elnaril
      Dit keer was ik het die Rinhaym in de armen vloog. Wij mochten dit jaar een kamer delen, iets waar ik echt verschrikkelijk blij mee was. Hij was extra vroeg naar Rhosgeth te komen om mij te zien, zodat we samen aan de elfse zomerfeesten konden meedoen.
      Bij de zomerfeesten in Rhosgeth stonden muziek en dans centraal, maar dit was anders dan bij ons. In plaats van luidkeels gezang en oude luiten, klonken er een harp en een fluit en dansten de elfen een soort volksdans met elkaar. Tijdens het festival viel mijn blik op een prachtig elfenmeisje. Ze had blond haar, groene ogen, en een fleurige bloemenkroon op haar hoofd. Ik glimlachte een beetje in mezelf terwijl ik toekeek hoe ze met vederlichte stapjes op de muziek bewoog. Een donkerblonde jongenself staarde me boos aan toen hij me opmerkte. Niet veel later werd mijn zicht door een aantal ruggen geblokkeerd. Het leek alsof de groep van een hogere stand was, dus het was niet zo heel vreemd dat de anderen elfen naar hen luisterden.
      Tussen twee schouders maakte ik toch eventjes oogcontact met het elfenmeisje. Snel keek ik weg, bang dat dit strafbaar zou zijn, maar ik had het gevoel dat ze tijdens die fractie van een seconde even naar me glimlachte. Rinhaym merkte mijn afwezigheid stilletjes op.

      Travaran, 879 na Elnaril
      Het nieuwe studiejaar begon al een stuk beter. In het begin was ik bang dat ze Rinhaym ook wilden wegpesten, maar de bruinharige jongen bleek iets te hebben wat ik zelf tekort kwam; charisma. De elfen vielen voor hem, zelfs al voordat ze hem konden vooroordelen. Zelf kon ik ook niks anders dan lachen als ik bij hem in de buurt was. Het maakte mijn leven wat gemakkelijker nu mensen eindelijk gedoogd werden.
      Aan het einde van de maand ontmoette ik opnieuw het mooie meisje in de bibliotheek. Ik had de hele middag maar één pagina kunnen lezen, namelijk de bladzijde die ik steeds voor mijn gezicht hield als ze terug staarde. Ik was teleurgesteld toen Rinhaym me kwam halen voor het avondeten, maar ik had hem dan ook al een uur langer laten wachten.

      Cilivren, 879 na Elnaril
      De dagen schoten voorbij en het einde van het jaar naderde. Ik had als goede voornemen dat ik eindelijk op dat mooie meisje af zou stappen, vooral nu ik wist dat ze ook op deze universiteit zat. Het lot stond me bij, want toen Rinhaym en ik een vuurtje stookten in de sneeuw om warme chocomel te maken, kwam ze nieuwsgierig een bankje dichterbij zitten. De fluwelen cape met bont liet al blijken dat ze inderdaad uit een rijke familie kwam, maar tegelijkertijd leek ze geen probleem met ons te hebben. Niet zoals de andere elfen die ver van onze praktijken vandaan gingen zitten. Toen ik even naar haar keek, zag ik dat ze aan haar leren handschoenen frummelde en oogcontact vermeed.
      "Gast, zeg het haar," was wat Rinhaym me een beetje schreeuwend toefluisterde. Ik lachte een beetje in mezelf. Ik, als negentienjarige, werd door een jochie dat over twee maanden pas zeventien werd aangespoord om na een half jaar eindelijk mijn liefde te verklaren aan een meisje dat ver buiten mijn mogelijke opties lag. Ik voelde mijn verdriet aan mijn omhooggetrokken mondhoeken trekken toen ik met de feiten geconfronteerd werd, en ik moest mijn best doen om mezelf te laten geloven dat dit oké was.
      Rinhaym pikte mijn emoties op en stapte direct op het meisje af, waarna hij haar iets zei. Verlegen lachte ze en werden haar wangen een beetje rood terwijl ze haar handen verdedigend op stak, maar toen beet ze lichtjes op haar lip en keek ze me nerveus aan. Opnieuw wenkte Rinhaym naar het vuur en na de tweede handbeweging gaf ze het op, waarna ze voorzichtig dichterbij kwam. Rinhaym schonk voor ons drieën een kop chocomel in, waarna hij 'plotseling' even weg moest. Het meisje bleef een beetje onzeker naast me zitten.
      "Hoi, uh, ik ben Alanis." Haar stem trilde een beetje door haar nervositeit, maar ik mocht niet klagen, aangezien de mijne net zo erg was, "Jayson, leuk je te ontmoeten. Eindelijk, haha. Ik zag je steeds zitten met dat boek, dat is een goed boek trouwens, vind ik althans."
      "Ja, ik zag dat jij het las, dus ik heb het ook opgepakt, um, stiekem. Ik zat je al bijna een half jaar achterna, haha. Het was een beetje eng, ik bedoel, jij als mens en ik als elf..." Ze forceerde wat ongemakkelijk een lachje naar buiten.
      "Dat was precies wat ik dacht... ik bedoel, ja onze oren zijn anders, maar voor de rest is het best stom, toch? Toch...?" Ik snapte dat mijn grap/opmerking vrij slap was, maar nadat we in stilte een paar slokken chocomel hadden genomen, barstten we beiden opeens in lachen uit. Wat waren we een stel stomme idioten. Stomme, ongemakkelijke, verliefde idioten die niet zonder tussenkomst van een eerstejaars tegen elkaar durfden te praten.

      Ivlisar, 880 na Elnaril
      Er waren amper een paar minuten in het nieuwe jaar voorbij en ik had allebei mijn armen om Alanis heengeslagen. Zij startte de kus, ik zorgde ervoor dat hij nooit zou eindigen. Om te denken dat ik, een doorsnee menselijk stadsknaapje, een relatie zou hebben met een aristocratische elf. Ze wilde niet zeggen wat haar afkomst was, maar dat maakte voor mij niet uit. Ik was al blij dat ik überhaupt haar hart kon veroveren.
      "Alanis..." Ik fluisterde haar naam zachtjes nadat we de kus verbroken en hield haar stevig tegen me aan, "Wat er ook gebeurt, ik zal ervoor zorgen dat we bij elkaar blijven. Elf of geen elf, je familie zal mij accepteren."
      "Jayson..." Ze glimlachte, maar er verborg zich verdriet in haar stem. Zwakjes rustte ze met haar voorhoofd tegen mijn borst, waarna ik haar troostend over haar haar streelde.
      Er moest een manier zijn om dit te laten werken.

      Azariah, 881 na Elnaril
      Het was me gelukt om mijn diploma in elfse literatuur te behalen. Alanis had me beloofd dat ik in de vakantie haar ouders mocht ontmoeten. Mijn dag kon eigenlijk niet meer stuk. Ik was zo blij dat ik vergat om op iedereen behalve Alanis te letten, dus toen ik enthousiast naar haar lokaal rende, werd ik meteen gestopt door dezelfde donkerblonde elf die me eerder al dwarszat.
      "Waar denk je dat je mee bezig bent?", snauwde hij, "Ik beveel je afstand te houden, mens."
      "Jayson?" Alanis piepte van achter de bende, waarna ze vrolijk naar me toe stapte. Voordat ze bij mij in de buurt kon komen, trok de elf haar al van me weg, opnieuw snauwend, "Waar denk je dat je mee bezig bent, Alanis?! Ga je met mensen om?! Houd je niet van je bloedlijn?!"
      "Dit heeft niks met jou te maken, Ehtmordon." Ze trok boos haar hand terug, ik had haar nog niet eerder zo woedend gezien. De jongen, schijnbaar Ehtmordon genaamd, bromde nogmaals, "Dit wordt snel genoeg mijn probleem, wacht maar totdat onze ouders ons verloven!"
      "Ach, stik toch!" Ze stapte expres op zijn voet en kwam toen naar mij toe, waarna ze zich achter me verschool. Ik moest eigenlijk mijn lach inhouden, omdat de verwaande jongenself nu met een frons omdraaide en totaal niet verslagen weg stapte.
      "Wat een man," grapte ik, waarna ik mijn bibberende Alanis een beschermende knuffel gaf, "Ach, wat stelt hij nou voor?"
      "Mijn toekomstige man...?" Ze zei het zacht genoeg voor mij om te verstaan. Eventjes had ik een soort hartverzakking, maar Alanis pakte mijn hand en kneep er geruststellend in, "Daarom moeten we naar mijn ouders. De plannen zijn nog niet gereed, ik kan er nog voor zorgen dat wij verloofd raken."
      "Verloofd..." Ik slikte even. Het wat een eng woord voor een avontuurlijke twintiger die nog niet alles van de wereld gezien had, maar ergens was die gedachte toch niet zo slecht. Om zeker ervan te zijn dat wij bij elkaar zouden blijven. Jayson en Alanis Cwenburg, potentieel met een extra kind in huis. Dat klonk nog vrij goed.
      Misschien moest ik mijn tas dan maar weer eens inpakken.

      Ayda, 881 na Elnaril
      Toen ik zei dat ik haar ouders wilde ontmoeten, had ik niet verwacht dat ik over zulke grote bruggen moest rijden. Ten eerste was ik sowieso al overweldigd door de koets die haar op kwam halen. Een koets met vier paarden en zelfs een koetsier.
      Een paar uur later werd er al een enorme kasteelpoort voor ons opengemaakt. Ik had al eerder gegrapt over haar afkomst, maar ik wist niet dat ze écht koninklijk was.
      "Prinses." Een aantal bedienden stonden klaar om haar koffers aan te nemen, en gelukkig namen ze de mijne ook meteen mee. Een beetje zenuwachtig volgde ik mijn vriendin door de eindeloze hallen van het kasteel, maar ik raakte afgeleid door de enorme glazen ramen die me uitzicht boden over de zee. Voor iemand die eigenlijk vooral landinwaarts kwam, was dat een beeld dat ik niet snel zou vergeten.
      "Vader, dit is Jayson Cwenburg," was hoe Alanis meteen met de deur in huis kwam vallen. Ik probeerde ongemakkelijk een charmante grijns op mijn gezicht te houden, maar dat was een beetje moeilijk terwijl ik bijna drie meter onder de enorme troon van de huidige elfenkoning op één knie gebogen zat. Eigenlijk had ze best wel mogen zeggen dat ze een prinses was. Beter gezegd, de kroonprinses van het elfenrijk.
      "Het is een eer om jou eindelijk te mogen ontmoeten, Jayson. Mijn dochter schrijft al maanden over je." Zijn stem klonk zacht, aardig, alsof hij een goedaardige koning was die ook werkelijk luisterde naar wat zijn volk zei, "Mijn naam is Sid Levra Thorthel, welkom in Eryneth." Hij klonk onthalend, mij verwelkomend, dus het voelde bijna perfect toen ik de volgende woorden uit mijn mond sputterde,
      "Ik ben gekomen om u om uw dochters hand te vragen."
      Ergens zei zijn verbijsterde blik en Alanis' geschrokken reactie dat ik wellicht iets te direct met die vraag was.

      Sumia, 881 na Elnaril
      Het was nu een maand sinds ik in Eryneth begon te verblijven. De kasteelbibliotheek was nu mijn tweede huis, waar ik iedere dag de prachtigste verhalen in mijn leeshoekje verslond. Nu ik mijn literatuurdiploma had, was ik ook van plan om zelf een boek uit te geven. Ik kwam alleen nooit verder dan een paar personages, een half plot, een redelijk einde en een oneindige hoeveelheid lege pagina's voor mijn neus. Het was alsof ik toch nog niet echt had gevonden wat ik wilde doen met mijn leven.
      "Jayson." De lage stem leek door de plotseling lege bieb te galmen. Toen ik me omdraaide en de koning zag, wilde ik meteen buigen, maar hij stopte me met een glimlach, "Het is lastig om Alanis aan jou te geven, vooral omdat wij al jaren afgesproken hebben om onze bloedlijn met de Glingaerons te kruisen. Het hele oordeel zou alleen door de andere koninklijke families toegelaten worden als je van een hogere stand zou zijn."
      "Uwe hoogheid..." Ik beet een beetje teleurgesteld op mijn onderlip, wetende dat er slecht nieuws stond te komen. Tegen mijn verwachtingen in, legde Sid Levra troostend zijn hand op mijn schouder, "Er is nog een positie als burggraaf vrij aan mijn hof. Als je een mooie militaire graad weet te behalen, kan ik het zomaar overwegen om je aan te nemen, waardoor je een perfecte huwelijkskandidaat bent voor mijn dochter."
      Door dit nieuws sloeg mijn hart eventjes over, "Meent u dat?"
      "Ik verkies ware liefde altijd boven de snode plannetjes van die Glingaerons. Daarbij kan een menselijke elfenkoning misschien wel nieuw leven in dit oudbollige koninkrijk blazen. Natuurlijk meen ik dit, Jayson, ik heet je alvast welkom aan het hof!"

      Elephon, 883 na Elnaril
      Ik kon me niet meer herinneren hoe vaak ik mijn zwaard door een doorgeslagen bergelf had gestoken. Ik voelde me dof van binnen, gevoelloos, en dat kwam zeker niet door de ijskoude sneeuwstormen in de bergen. Mijn doel als kolonel was simpel; ervoor zorgen dat de duistere elfen uit de elfenprovincies bleven. Al dan niet met brute kracht. Het liet me zien hoe teer een leven kon zijn.
      Toen ik me voor het elfenleger opgaf, was het net alsof mijn studentenleven opnieuw begon. Ik werd niet serieus genomen en soms zelfs uitgelachen omdat de elfse manier van vechten zo ongemakkelijk voor mijn stevigere lichaamsbouw was. Het was sierlijk, vlug, lenig, en berustte op het trekken van de vijand en vervolgens de rollen om te draaien. Zij gebruikten een kleine groep zwaardvechters om de tegenstander te lokken, waarna die groep zich terugtrok en schuilde achter een falanx van schilddragers, zodat de rij schutters de gevangen vijanden kon overweldigen. In tegenstelling tot de mensen, waren de elfen erg defensief en systematisch opgesteld. Offers op de frontlinie mochten gemaakt worden ten koste van het behouden van de posities die al in bezit waren. Het was belangrijker om telkens terug te trekken en de groep te hervormen dan om in één keer door te zetten en te winnen. Niet te spreken over al het gespring en gehuppel dat ze deden.
      Meerdere keren werd me gevraagd hoe ik überhaupt op het idee kwam om met een andere soort mee te vechten. Het was ook de eerste keer dat ik dat woord gebruikte om de verschillen tussen Alanis en mij te beschrijven.
      De temperatuur begon te stijgen toen Sid Levra me mijn laatste ster opspeldde. Na twee jaar hard werken in het leger, was ik eindelijk generaal geworden, en daarmee ook tot burggraaf gekroond. Ik deelde mijn nieuws met mijn vrienden, die ook enthousiast reageerden. Binnenkort zou ik ze allemaal weer zien op de bruiloft.

      Faraine, 883 na Elnaril
      Daar stond ik dan. Een doodgewone stadsknaap van drieëntwintig die de afgelopen jaren veel had meegemaakt. Ik ging van avonturier naar student, van geleerde naar generaal en van bottelaarszoon naar prins-gemaal van de elfenprovincies en mede-heerser over Eryneth. Pas toen de ring om mijn vinger geschoven werd en mijn lippen die van Alanis raakten, wist ik dat ik de juiste keuze had gemaakt. Ik kon eindelijk mijn bloederige maanden op de slagvelden vergeten en focussen op Alanis' maanden zonder bloed.
      Het bleek naderhand namelijk al vrij snel dat ze zwanger was.
      Ergens grapten mijn vrienden en ik nog dat we een soort organisatie moesten oprichten, vooral aangezien Rinhaym zelf ook aan een adelijke titel werkte. Ik had liever nog wat vrijheid, vandaar dat ik de hele zomer met Alanis langs alle provincies reisde.

      Cilivren, 884 na Elnaril
      Het was zover. Alanis lag al een paar uur in de koninklijke ziekenboeg. Ik was nerveus, doodnerveus zelfs. Ik had nog nooit gehoord van een kind dat uit gemixt bloed geboren was. Ik hoopte zo dat hij of zij het zou redden.
      Toen er een schreeuw uit de kamer klonk, stormde ik naar binnen. De zusters schrokken van mijn plotselinge binnenkomst, maar ik zag het huilende jongetje al in Alanis' armen liggen. Trots gaf ik haar een halve omhelzing terwijl ik naar mijn kleine zoontje staarde. Hij had zeker een elfs uiterlijk, maar ergens toch niet helemaal. Hij zou vast in een knap prinsje veranderen.
      "Hij zal Brithun heten, zoals de prins uit dat ene sprookje." Alanis glimlachte naar me en ik knikte met vreugde, "Perfect, ik had geen betere naam kunnen kiezen."
      Prins Brithun was de jongste zoon van een stervende koning. In tegenstelling tot zijn broer, was hij nieuwsgierig naar wat de wereld hem te bieden had. Hij was gul en eerlijk, en kon met iedereen uit de weg. Hij hield van vriendschappen en deed er alles aan om onenigheden op te lossen. Tijdens het verhaal kwam zijn oudere broer aan de macht zodra de koning stierf, waarna er een plaag uitbrak in het koninkrijk. De broer, egoïstisch en alleen uit op macht, gaf niks om het volk en gebruikte de epidemie om geld te winnen, maar Brithuns hart was gebroken. Hij deed er alles aan om het volk van de vreselijke ziekte te helpen. Uiteindelijk eindigde het boek met dat Brithun een medicijn had gevonden, terwijl zijn broer door zijn ego een ongeneeslijke variant van het virus kreeg en stierf. Koning Brithun regeerde vanaf die dag over het koninkrijk dat met de dag gelukkiger en welvarender werd.
      Het was een van mijn favoriete elfse sprookjes, omdat de hoofdpersoon was zoals ik wilde zijn.

      Azariah, 889 na Elnaril
[tab)"Brithun, ik ben thuis!"
      "Papa?" Een klein puntoortje kwam tussen de blonde haren vandaan en ik zag dat hij hem op mij richtte. Brithun keek direct op van zijn prentenboekje en stortte zich niet veel later op mij. Lachend schepte ik de rennende peuter op van de grond en draaide ik hem in het rond, waardoor hij vrolijk giechelde.
      "Oh nee, vliegt daar een stoere draak door onze bieb?" Alanis kwam met een glimlach de ruimte binnengelopen, waardoor Brithun plotseling grommende drakengeluiden maakte en me in mijn vingers probeerden te bijten. Misschien moesten we die maandelijkse bezoekjes naar Nythena Dorei toch maar eens afschaffen, althans, als ik niet wilde dat hij net zoals mijn gekke vrouw zou worden. Alanis kwam namelijk al snel op me afgerend, Brithuns rare kreten na-apend, waarna ze me met z'n tweeën belaagden. Ik moest mijn best doen om mijn zoon niet te laten vallen tijdens de slappe lach die ik erdoor kreeg. Gelukkig spoorden we hem beiden aan om net zo slim en stoer als ik te worden.
      Vandaag was de laatste dag dat Sid Levra elfenkoning was en de stemmen zouden over een uur geteld zijn. Over een uur werd er dus een nieuwe koning gekozen die voor tien jaar over de elfenprovincies zou heersen. De Thorthel-familie had al meerdere decennia de kroon in bezit, maar de elfen waren best pragmatisch en ik zag de kans dat ik als koning gekozen werd als vrij nihil. Alanis had echter een diepblauwe magische edelsteen om wijsheid gevraagd, welke zei dat 'koning Cwenburg grootse dingen zou doen'.
      Een uur later scheen dat ik dertig procent van de stemmen had gekregen. Twintig gingen er naar Chandrelle. De overige vijftig waren voor Glingaeron. Alanis kneep angstig in mijn hand toen Ehtmordon de kroon accepteerde. Sid Levra sloeg zijn ogen neer.
      Ehtmordon was een soort leider dat je nooit meer van de troon af kreeg zodra hij er eenmaal op zat. Het duurde ook niet lang voordat hij de democratische kroningen afgeschaft had gekregen.

      Cilivren, 892 na Elnaril
      Het was Brithuns achtste verjaardag toen Sid Levra van de wereld verdween. Het enige wat hij ons achterliet, was de magische edelsteen en een brief aan mij om hem te beschermen.
      We zaten net aan de verjaardagstaart toen het gebeurde. De deuren vlogen open en een heel leger kwam onze woonkamer binnengestormd. Zonder na te denken greep ik meteen naar een zwaard aan de wand, klaar om mijn gezin te beschermen. Voordat ik ook maar iets kon doen, werd er een pijl in mijn hand geschoten, waardoor het zwaard uit mijn hand viel, en bond een van de soldaten mijn polsen aan elkaar terwijl ik het uitschreeuwde van de pijn. Brithun werd bruut opgepakt en keek doodsbang om zich heen, de tranen stromend over zijn wangen terwijl hij toe moest kijken hoe zijn 'stoere' ouders tegen hun wil tegen de grond gewerkt werden.
      "We doen alleen een kleine huiszoeking," zei Ehtmordon nog met een grijns voordat we afgevoerd werden.

      Nithroël, 892 na Elnaril
      Mijn gezin zat nu al een halve maand opgesloten als staatsgevangenen met verraad als reden. Zelfs Brithun moest bij ons in de cel zitten, ik had liever dat hij met mijn schoonzusje Arneth in Eryneth mocht blijven. Het duurde niet lang voordat ik erachter kwam dat Ehtmordon achter die blauwe edelsteen aan zat. Jammer genoeg voor hem zat die in een oude encyclopedie verstopt, een massief boek dat ergens in onze enorme bibliotheek lag.
      "Er komt iemand aan," fluisterde Alanis, haar oren gespitst. Brithun kroop bij me op schoot en ik sloeg mijn armen beschermend om hem heen. De wachters waren niet bepaald vriendelijk in Barhador, vooral niet tegen elven van lagere rangen, waartoe mijn zoontje dus behoorde. Sinds Ehtmordon koning was geworden, was er een nieuwe fascistische stroming gekomen. Met een koning die de mensenhaat ondersteunde, werden er allerlei nieuwe wetten ingevoerd, dus wie wist wat er zou gebeuren. Ik zag al meerdere halfelfen uit de gevangenis verdwijnen en ze leken niet echt vrijgelaten te worden.
      "Alanis Thorthel?" De wachter wenkte naar mijn vrouw, waardoor ze opstond en richting de tralies liep.
      "Dat ben ik. Alanis Cwenburg is de naam die ik echter momenteel draag." Hoewel ze dit net zo vreselijk als ik vond, kreeg ze het voor elkaar om erg kalm te blijven. Ze was dan ook de dochter van de voormalige elfenkoning, ik nam aan dat ze wist hoe ze zich moest gedragen in dit soort situaties.
      "Uh. Oké." De wachter leek eventjes verbijsterd door haar geruststellende manier van tegenspreken, "Je wordt terechtgesteld vanwege hoogverraad tegen ons rijk, met als reden het mengen van het bloed van ons superieure ras met dat van de mensen."
      "Ha. Hahaha." Ik kon het niet laten om mezelf te laten horen. Ik grinnikte mijn verdriet weg en probeerde een grijns op mijn gezicht te laten verschijnen, "Jullie zijn ook echt zulke lafaards. Jullie zouden de halve wereld nog uitmoorden voor jullie waanideeën! Laat haar gaan! Als ze zo weinig voor jullie betekent, lever haar dan uit aan het mensenrijk, dan kunnen we daar haar straf bepalen!"
      "Dit is het definitieve bevel van de elfenkoning. Alanis Thorthel en Brithun Cwenburg zullen terecht worden gesteld. Jayson Cwenburg zal worden verbannen uit het elfenrijk." De wachter was kort maar krachtig met zijn eisen en boeide mijn vrouw alsof dat een doodgewone bezigheid was, waardoor ik de tranen in mijn ooghoeken voelde prikken en lachte, "Goede grap, man."
      "Als dat is hoe het moet zijn." Alanis sloeg haar ogen neer en zuchtte, "Maar laat mijn zoon gaan."
      "Wat wilt die man?", vroeg Brithun nog fluisterend, waarop ik antwoordde door hem lieflijk tegen me aan te houden en nog zachter te fluisteren, "Dat mama straks even met hem mee gaat, zodat wij weg kunnen rennen."
      Alanis wist dat dit onze enige kans was om op z'n minst Brithun te redden. Ze had me al meerdere keren verteld dat ze bereid was zichzelf voor ons op te offeren. Ik wilde hetzelfde doen, maar ze wist dat Brithun alleen in het mensenrijk terecht zou kunnen zodra een dergelijk voorval zou gebeuren. Ik was de enige die hem daar kon krijgen, ik kende de meeste routes uit mijn hoofd. Alanis glimlachte verdrietig naar ons tweeën, "Wel lief blijven, hè Brithun? Zorg goed voor je papa."
      "Oké, mama." Brithun keek verwonderd op en knikte, waarna ik hem over zijn bolletje aaide en naar mijn vrouw staarde, "Ik hou van je, Alanis, vergeet dat niet."
      "Ik ook van jou, Jayson. En van Brithun..." Ze gaf ons zoontje nog snel een kus op zijn voorhoofd voordat ze omdraaide en zachtjes snikte. Ik voelde mijn hart verzakken toen ik haar uit mijn gezichtsveld zag verdwijnen en merkte toen pas hoe erg ik trilde. Brithun keek me bezorgd aan en ik probeerde de horrorbeelden uit mijn gedachten te krijgen. Nu moest ik even sterk zijn, dit moest voor ons drieën.
      Er liep een ventilatiesysteem door de gevangenis en hoewel het vrij cliché leek, was dat toch onze enige uitweg. Ik klom op de houten bank die we als bed moesten gebruiken en zette af zodat ik net bij het rooster kon. Behendig greep ik naar de metalen vierkantjes en hing ik aan het plafond, waarna ik met een harde ruk met het rooster op de grond viel. Ik had geluk dat ik minstens twintig kilo zwaarder was dan de gemiddelde elf, waardoor die truc mij lukte. Snel krabbelde ik overeind en tilde ik Brithun op, waarna ik hem in de metalen buis propte. Zelf was ik te groot voor de buis, maar we hadden al getest dat er in dat systeem ergens een uitgang vlak bij ons raampje was. Normaliter waren die raampjes zwaar beveiligd, maar Alanis' executie scheen belangrijker te zijn.
      Al snel zag ik Brithun aan de andere kant van de tralies. Hij had een scherpe kei in zijn hand en hakte langs de stenen muur om het cement eruit te halen. Zodra ik merkte dat de tralies wat losser begonnen te zitten, zette ik mijn handpalmen ertegen en begon ik te duwen. Brithun greep er ook naar en trok terwijl hij zich tegen de muur afzette, waarna het metaal los schoot en Brithun bijna achterover tuimelde. Snel gebruikte ik al mijn resterende armkracht om mezelf door het smalle rechthoekje omhoog te trekken, om vervolgens mijn zoon stevig te knuffelen. Dit was echt supergoed gegaan.
      Ik sloop zachtjes langs de muur, niet wetende aan welke kant de uitgang van het kasteel was. Ergens hoorde ik wel een hard gejoel, een teken dat we in de buurt van de binnenplaats waren. Aangezien ik Brithun niet echt aan de publieke executie wilde blootstellen, slopen we langs de andere kant van het fort, waar we al snel op een hele hoop bewaking stortten.
      Meteen draaide ik om en tilde ik Brithun op om even een aantal flinke stappen terug te doen, opgelucht dat niemand ons had opgemerkt. We moesten dus echt over de binnenplaats. Met tegenzin sloop ik richting de joelende menigte, Brithuns gezicht tegen mijn borst gedrukt. Hij was te jong om bloed te zien, zeker van zijn eigen soort en familie.
      Het was gruwelijk. Op het podium werden halfelfen gefolterd voordat ze bruut onthoofd werden. De meesten van hen waren nog jong, omdat dat taboe tijdens Sid Levra's koningschap pas begon te verdwijnen. En nu was het dubbel zo hard teruggekomen door Ehtmordon. Plotseling hoorde ik een schreeuw die me maar al te bekend voorkwam. Ik deed mijn best om niet te kijken en gewoon door te lopen, maar een ruige stem doorbrak mijn concentratie, "Kijk eens aan! Het ziet ernaar uit dat er nog gevoel in het ex-koninginnetje zit! Dat komt wel als een verrassing, toch? Ik neem aan dat je er veel van verliest als je je leven met die mensen doorbrengt!"
      "Oh, waren jullie maar een stuk menselijker, stel lafaards!" Alanis was een sterke vrouw. Ze zag er misschien fragiel uit, maar ze wist dat ze als een leidinggevende niet zomaar kon ingeven. Daarom schrok ik ook toen ik omkeek, omdat ze met gescheurde en bebloede kleding op het podium stond, op haar tong bijtend om niet flauw te vallen.
      "Is dat mama?" Plotseling klonk er een zacht stemmetje in mijn oor. Brithun klom omhoog en keek over mijn schouder mee, waardoor ik in mezelf vloekte, "Niet kijken, Brithun, we moeten gaan. Nu meteen!" Ik duwde zijn hoofd zachtjes naar beneden, maar maakte zelf de fout om nog langer te blijven staan.
      "Jouw bloed zal vloeien over deze straten, Alanis. Het zal het begin worden van een nieuw tijdperk, het tijdperk van mij..." Een al te bekende elf kwam het podium opgelopen, een ritueel gekromd mes in zijn hand, "Ehtmordon, de elfenkoning! Heerser over mens en elf! Slachter van verraad..." Met een grijns scheurde hij Alanis' kleding verder door waardoor ze de lappen stof bij elkaar moest houden om haar edele delen te beschermen, "Jouw bloedlijn eindigt hier, in mijn kasteel. Dit is de start van mijn langverwachte genocide, dood aan hen die te min voor ons zijn! Het elfenras verdient het om over Estorix te heersen, in de naam van Elnaril!"
      "Leve Ehtmordon!"
      "Dood aan het afvalbloed!" Met een luid gejuich op de achtergrond, stak Ehtmordon het mes in Alanis' buik, waarna hij het krachtig doortrok en lachte. Mijn vrouw schreeuwde het uit en ik voelde mijn lichaam verstijven. Mijn ademhaling versnelde en de adrenaline vulde me met een woest gevoel van binnen. Ik wilde wegrennen, maar het lukte me niet. De tranen prikten in mijn ogen toen ik me besefte dat ik niks kon doen. Ik opende mijn mond en snakte wanhopig naar adem toen ik zag dat ze haar tegen een blok duwden en de beul zijn bijl sleep. Ik wilde niet kijken, maar mijn angst, woede en radeloosheid weerhielden me ervan om ook maar één beweging uit te voeren. Voor een fractie van een seconde maakte Alanis oogcontact met me. Snel leegbloedend en uitgeput door haar toegetakelde toestand, kon ze amper haar ogen openhouden, maar toen ze me zag staan, schoten ze wijd open en begon ze zich te verzetten. Ik nam nog een diepe ademhaling en vocht tegen mijn drang om dwars door de menigte naar haar te rennen.
      "Wat een pit. Het is toch zonde." Ehtmordon grinnikte toen hij haar hoofd nog eens tegen het blok beukte. Wanhopig stak Alanis nog een hand naar me uit, maar voordat haar tranen zelfs het hout nog raakten, zag ik de bijl al naar beneden zwaaien. Net voordat het vreselijke geluid klonk, kneep ik mijn ogen dicht en keek ik weg van het horrorbeeld voor me, de tranen ophopend in mijn ooghoeken en neusgaten. Ik haalde mijn neus op en fronste toen ik mijn lichaam weer onder controle had, maar toen merkte ik pas het hoofdje dat boven mijn schouder uit stak op. Brithun staarde geschokt voor zich uit, zijn ademhaling vastgelopen en zijn lichaam trillend. Hij kon niet wegkijken van het beeld voor zich en begon al snel te hyperventileren en te huilen. Direct drukte ik zijn gezicht tegen mijn borstkas en begon ik te rennen, wetende dat we hier zo snel mogelijk weg moesten gaan, maar toen kneep hij opeens in mijn schouders en schreeuwde hij, "Mama!"
      Meteen draaiden er hoofden naar ons om en ik maakte ons dat we weg kwamen. Ik gleed bijna uit toen ik met een scherpe bocht de kasteelpoorten door sprintte, maar net voordat ik het bos bereikte, werd ik raak geschoten. De pijl schoot recht in mijn schouder en ik ging door mijn enkel vanwege de misstap die ik maakte, maar ondanks de pijn verstevigde ik mijn grip op Brithun en vluchtte ik verder de bossen in.
      Gelukkig hadden de elfenprovincies zulke dicht beboste gebieden, want het grootste deel van dit landschap was onbewoond. Dat gaf mij een kans om zo ver mogelijk van de patrouillerende elfenlegers vandaan te komen. Als ik langs de bergen liep, zou ik vanzelf bij Bal Kolduhr aankomen, zodat ik bij Kareem kon schuilen totdat ik een vaste plaats verder in het mensenrijk kon regelen. De reis was minstens een week te voet, maar ik kon nu geen risico's nemen, niet met mijn zoon in mijn handen.

      Plotseling struikelde ik over een strak gespannen touw en liet ik Brithun uit schrik uit mijn armen vallen. Snel krabbelde ik overeind en wilde ik opstaan om hem opnieuw op te pakken, maar toen voelde ik een punt in mijn rug. Geschrokken keek ik achterom, waarna ik recht in de ogen van een bruinharige elf keek. De verftekeningen op zijn wangen en armen vertelden me dat hij een boselfse krijger was en zijn oren bevestigden duidelijk mijn vermoeden.
      "Papa...!" Brithun kroop naar voren, maar de elf trok zijn mes van mijn rug af en hield het onder mijn keel als een dreigement. Ik snapte dat ik er niet betrouwbaar uit zag met die herkenbare ebbenhouten pijl in mijn schouder, maar toen de elf Brithuns oren zag, liet hij me los. Zelfs na al die weken in de gevangenis was hij nog steeds een vrij bekende halfelf, aangezien hij een prins was, dus ik gokte dat zelfs de boselfen hem herkenden. Mijn zoontje rende meteen naar me toe en ik omhelsde hem, waarna ik de elf fronsend aankeek, "Ehtmordon is begonnen met zijn genocide."
      "...ik zal het melden aan mijn opperhoofd." Hij draaide om en liep terug het bos in, maar halverwege stopte hij om me opnieuw aan te kijken, "Neem mijn paard, al onze halfelfen zijn al gevlucht naar het mensenrijk. Het duurt niet lang voordat de troepen dit deel van het woud bereiken... Koning Cwenburg." De manier waarop mijn titel klonk was een tikkeltje ongemakkelijk voor mij. Ik was geen koning meer, nee, ik was een vluchteling. Ik vluchtte voor mijn eigen koninkrijk...
      "Bedankt... Ik hoop dat deze onzin snel stopt." Ik nam zijn paard aan en tilde Brithun er alvast op. De boself knikte en haalde nog snel de pijl uit mijn rug, waarna hij een zelfgemaakt kruidenmengsel over de wond strooide en mijn schouder inwikkelde met een linnen verband. Met een zucht staarde hij naar de donkerbruine pijl, "Deze bossen hebben de afgelopen eeuwen al teveel elfenbloed gezien. Ik snap niet waarom de Thorthel-familie niet opnieuw verkozen werd om het land te besturen. De edelsteen van Elnaril geeft alleen hen de kracht om de toekomst te zien, de Glingaerons zullen alleen voor verwoesting zorgen."
      "Dat heb ik wel gemerkt..." Ik bedankte hem nog met wat losse muntstukken die ik bij me had, waarna hij me nog wat eten en drinken aanbood. Nadat ik gereed was, klom ik achter Brithun op het paard en vouwde ik zijn handjes over het zadel.
      "Zorg ervoor dat Ehtmordon de steen niet in handen krijgt." De boself keek me iets te serieus aan, waardoor ik een beetje schrok, "Het is een hemelsblauwe edelsteen. In de handen van een Glingaeron zorgt hij ervoor dat de drager hele bergen op kan tillen, vooral bij een eerstgeborene zoals Ehtmordon. Het is beter als hij verdwijnt. U bent een mens, neem het en verstop het ergens waar geen elf bij kan."
      "Begrepen." Ik gaf hem een knikje en een saluut, waarna ik galoppeerde naar de bergen. Eerst moest ik onderdak vinden, daarna zou ik het gedoe met die steen regelen.

      Het was een slecht idee om rond deze tijd langs de bergen te rijden. Er was een sneeuwstorm op gang en Brithun en ik liepen er niet echt warm bij. Het duurde nog minstens een anderhalve dag voordat we überhaupt in de buurt van het mensenrijk kwamen, maar vooral Brithun had het zo koud. Ik twijfelde of we moesten stoppen zodat ik een kampvuur kon maken, maar we waren in een open gebied en het begon al donker te worden. Het was veiliger als we een grot konden vinden, zo vielen we minder op en konden we gerust slapen zonder dat we onder een lawine belandden.
      Gelukkig hadden we ook echt geluk, want net voordat het begon te schemeren, vonden we een kleine spleet in de berg die uitmondde in een grotere holte. Het vergde wat moeite om mijn lichaam tussen het gat te krijgen, maar

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen