Hier ben ik dan weer met een nieuw hoofdstuk zoals ik had beloofd. Ik ben opvallend vrolijk vandaag.
Het heeft hier in België gesneeuwd! Dit deel sluit dus per toeval erg aan bij het weer.
Veel lees plezier!

Heden: 10 januari 2917

Nu ik het station een heel eind achter me had gelaten, kon ik de sneeuw onder mijn voeten horen knarsen. Ik had geen idee of mijn achtervolgers er nog steeds waren. Ik hoorde in ieder geval geen schoten meer, alleen mijn eigen voetstappen en ademhaling. Nadat ik de kale ruimte tussen het station een de overwoekerde gebouwen voor mij had overbrugd, bevond ik me eindelijk in beschutting van de bomen. Hier waagde ik het erop om een blik over mijn schouders te werpen. Tot mijn opluchting zag ik dat niemand me achterna was gekomen, ik was alleen. Ik ging terug trager lopen tot ik uiteindelijk tot stilstand kwam. Ik leunde voorover, leunend met mijn handen op mijn bovenbenen. Hijgend probeerde ik mijn gedachten terug op een rijtje te krijgen.
De adrenaline die enkele seconden geleden nog door mij heen raasde ebde langzaam weg. Het was me gelukt om te ontsnappen, maar wat nu? Waar moest ik nu naartoe? Ik slikte moeizaam en kwam terug overeind. Ik probeerde de wanhoop die me in zijn greep had, te onderdrukken. Ik sloot even mijn ogen en nam een teug zuurstof. De lucht was koud en droog, helemaal anders dan ik bij mij thuis gewend was geweest. Ik opende mijn ogen opnieuw en keek nu eens beter naar mijn omgeving. Ik draaide me om mijn as en keek naar de bomen die om me heen groeiden, enkele van hen hadden zich door de ramen of het dak van een van de gebouwen weten te wurmen. Sommige van de planten, ik vermoede dat het klimop was, hadden de muren of wat er toch van overbleef, overwoekerd. Mijn ogen gleden naar boven, de bomen waren allemaal kaal, waardoor het licht gemakkelijker de bodem kon bereiken. Het was opvallend feller dan een paar minuten geleden. De hemel had nu een veel lichter kleur blauw. Hier en daar kon ik ook witte wolken onderscheiden.
Vlug wende ik mijn blik af van het tafereel. Ik mocht me nu niet laten afleiden. Ik moest een beschutte plaats voor mezelf weten te zoeken. Plots werd mijn aandacht getrokken door iets op de grond. Er waren afdrukken in de sneeuw achtergelaten. Het duurde even voor ik door had dat deze van mij afkomstig waren.
Als ik ze zo gemakkelijk kon zien, dan konden de mensen die ik in de trein had ontmoet dat ook. Dat was waarom ze me niet hadden gevolgd, ze wisten hoe ze me zouden kunnen vinden. En dat was niet alles, de kleur van mijn mantel was veel te opvallend, ze zouden me al van kilometers ver kunnen zien. Alles om me heen was wit en rood viel dan ook erg op. Er zat niet anders op dan mijn mantel af te doen. De stof van mijn jurk was veel dunner, maar de kleur sprong veel minder in het oog.
Ik vouwde het stuk stof over mijn arm, maar had er al meteen spijt van. Ik kon de koude wind door mijn kleed heen voelen, deze was gemaakt van katoen en was beige van kleur. Niet bepaald bestemd om koude tegen te houden. Ik rilde terwijl ik met mijn handen over mijn armen wreef en nutteloze poging om mezelf op te warmen. Ik keek om me heen op zoek naar iets om mijn sporen mee uit te wissen.
Aan de rand van mijn schuilplaats enkele meters terug lag er een afgewaaide tak, die net niet te groot was om vast te kunnen nemen. Ik beet op mijn lip, zou ik het er op wagen om even terug te keren.
Wat had ik ten slotte te verliezen. Ofwel zagen ze me aan de rand van dit bizarre bos ofwel zouden ze me wel vinden aan mijn sporen. Voor de zekerheid lied ik mijn mantel op de grond achter, terwijl ik naar de tak toeliep. In tegenstelling tot daarstraks voelde ik hoe lastig het was om door de sneeuw te ploeteren en daarbij nog eens die koude wind die nu niet meer door mijn mantel tegengehouden werd.
Ik probeerde die gedachten te verjagen, ze zorgden er immers alleen maar voor dat ik me nog ellendiger voelde. Ik hief met moeite de tak op en schudde de sneeuw van de fijnste takjes die aan het uiteinde zaten. Op dat moment hief ik mijn hoofd op en keek naar het station in de verte. Ik wenste dat ik dat niet had gedaan, want daar zag ik dat de rust die daarnet nog was geheerst, nu was verdwenen.
Aan de ingang van het station hadden zich een groepje gewapende mensen verzameld. Het enige verschil met deze mensen was dat zij een wit pak droegen, terwijl de vrouw die me beschoten had in het blauw was gekleed. Blijkbaar had ze voor versterking gezorgd. Ze leken druk in gesprek, toen een van hen richting het bos wees. Ik verborg me razendsnel achter een boom.
Wat moest ik nu doen? Als ze nu al met zoveel naar me op zoek waren, Ik wist niet of mijn voetafdrukken uitwissen zou helpen om me hier veilig weg te halen. Plots werd mijn aandacht getrokken door de rode stof die in de sneeuw lag.
Langzaamaan begon er zich een plan te vormen in mijn hoofd. Voetsporen uitwissen was wel een goed idee, maar hen expres naar een andere plaats leiden was misschien wel veel beter. Dat zou ervoor kunnen zorgen dat ik kon ontsnappen en tegen de tijd dat ze iets zouden vermoeden zou ik al ergens ver weg zijn. Ik wist dat het niet het plan van de eeuw was, maar ik kon het op zijn minst proberen. Ik was nu al zo ver geraakt, ik zou kost wat kost voorkomen dat ze me weer zouden gevangennemen.
Even later was ik al weer op weg, ik hield in mijn ene hand de mantel vast en in de andere de tak, deze liet ik net boven de grond zweven, zodat deze mijn voetsporen niet kon uitwissen. Ik zorgde ervoor dat elke stap die ik zette duidelijk in de sneeuw te onderscheiden was. Ik was nu al een tijdje zo onderweg, ik kon moeilijk inschatten hoe snel ik vorderde, maar ik wist dat het waarschijnlijk veel te traag was.
De mensen die ze toen had gezien, hadden in tegenstelling tot haar gepaste kledij aan en hadden waarschijnlijk een veel betere conditie.
Ik hijgde en bij elke stap die ik zette voelde ik mijn spieren protesteren. Ik moest zeggen dat sneeuw toch niet zo tof was als ik had gehoopt. Het was wel mooi, maar ijskoud, zeker als het begon te smelten als het in je schoenen terecht kwam. Mijn voeten waren al helemaal doorweekt en net ijsklompen. Ik had er haast geen gevoel meer in.
Ik klauterde over een omgevallen muurtje en keek toen vlug nog eens achterom, niemand te zien.
Waar zou ik deze mantel kunnen leggen zodat hij opviel, maar niet onmiddellijk werd gevonden? Toen viel mijn blik op een kleine beschutte plaats, die omgeven werd door struiken. Ertussen was het droog en kon je de bruine bodem zien. De sneeuw had dat stukje grond niet weten te bedekken.
Het was een goede verstopplaats. Nu alleen maar hopen dat die mensen dat ook dachten. Ik haastte me er heen en legde er mijn mantel vervolgens voorzichtig in. Even bleef ik daar staan, dit was het laatste beetje die echt van mij was geweest en dit moest ik nu achter me laten. Ik negeerde het prikken in mijn ogen en draaide me vlug om. Ik pakte mijn tak nu met beide handen vast en trok hem achter me aan door de sneeuw. Toen ik vlug over mijn schouders keek naar het effect ervan zag ik dat mijn voetstappen waren uitgewist en zo ook Siéra Godolinius. Met elke stap die ik zette liet ik het verleden verder achter mij en liep ik mijn onbekende toekomst tegenmoet.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen