De nachten in Amm waren normaal al donker, maar deze was compleet gehuld in duisternis. De sterren zaten verborgen achter de donkere wolken die onweer zouden brengen en de maan had hetzelfde lot gekregen. Lantaarnpalen schenen slechts, al bleef de groep lopende jongeren uit te buurt van ze. Er waren geen schaduwen die hen konden verraden.
De nacht was altijd al van Casos geweest en niemand, zelfs de Orden, kon dat niet van hen afpakken.
Hun voetstappen waren geruisloos. Pas na pas werd gedaan in de richting van het park, in de richting van de aangrenzende huizen. Het gras boog onder hun voeten. De losgeraakte stenen werden weggeschopt, de leegte in.
‘Je weet zeker dat we de juiste kant op gaan, Lucifer?’ vroeg Rafael op gedempte toon.
Met zijn donkere ogen rollend keek Lucifer kort op naar de jongeman. ‘Je denkt dat ik vrijwillig in de nacht, in het zicht van iedere burger, ga lopen?’
‘Dat is geen antwoord op mijn vraag.’
‘Dat is het wel.’
Zuchtend richtte de donkerblonde zijn ogen weer op de weg voor hem en niet langer op zijn leider, die peinzend zijn blik strak op de weg hield. Dichtbij hem lopen voelde gevaarlijk. Zijn uitstraling was een al wraakgevoelens die niet onder controle gehouden konden worden door de andere leden.
Ze droegen allemaal dat gevoel met zich mee, zelfs Uriel, die achteraan liep en zich meer verschool onder zijn jacket. De nacht was koud, het was het begin van een ijzige lente. Bloemen wilden gaan groeien, alleen werden ze tegengehouden door de koudheid van hun omgeving. Hun kleuren zouden pas laat in het jaar weer tevoorschijn komen, dat wist Lucifer nu wel zeker.
Diep haalde hij adem en negeerde de andere gevoelens in zijn hart. Hier lopen was geen goed idee geweest. Vooral niet na de gebeurtenis die in de kranten had gestaan. Met grote letters en pakkende titel werd duidelijk gemaakt dat de Orden weer een bende naar beneden had kunnen halen. ‘Desastre,’ murmelde hij voor zich uit. De naam dat normaal vol woede werd uitgesproken had niets anders meer over dan een vreemd soort rouwen. Zij hadden de dag gehad en de dag was nu van de Orden geworden. Hoe lang zou het nog duren voordat Casos zijn nacht werd afgepakt?
De stenen en het gras onder hun voeten werd vervangen door het asfalt van een weg en toen door stoeptegels. Door de verandering keek Lucifer op naar de huizen tegenover hen. Diep fronste hij zijn wenkbrauwen. Hij moest weten waar hij nu heen moest.
Met kleinere stappen dan eerder liep hij de tegels af, tot het einde van de rij huizen. Ze zagen er allemaal hetzelfde uit, al had de een een gordijn met patronen en ander een tuin vol struiken. Hij zocht naar leegte dat er op een of andere manier goed verzorgd uitzag.
‘Je wil nog steeds doorgaan met dit absurde plan?’ Alweer was de stem van Rafael te horen door de nacht heen. Deze keer keek hij niet op naar zijn leider, maar bleef staren naar zijn zwarte schoenen die nu niet glinsterden.
Lucifer negeerde hij net zolang totdat hij de juiste tuin had gevonden. Toen pas draaide hij zich om naar een van zijn bendeleden. ‘Wil je helemaal terug lopen of wil je een lid terug?’ Hij wilde Rafael niet naast hem horen lopen, evenals Gabriel en Uriel. Michael hoorde er te lopen, te praten met een zachte stem die te aardig klonk. Waar die jongeman nu zat, wist hij niet. Het enige wat hij wist, was dat hij in de handen van de Orden was gevallen en dat een andere waarschuwing was geweest voor Casos.
Het licht bij de deur sprong aan zodra hij een stap had gezet in de tuin. Nu waren er schaduwen zichtbaar, die even donker waren als de rest van de omgeving. Voor een kort moment hield Lucifer zijn adem in. Hij had geen zin in een nachtelijke ruzie of nog erger, een nachtelijk gevecht. Hij was hier om een boodschap achter te laten.
Met zijn hoofd in zijn nek staarde hij omhoog. De deur werd overdekt met een overdakje, dat zowel rood hout als glas had. Als hij zich helemaal uitrekte, kon hij het met zijn vingertoppen aanraken. Precies zoals hij had gehoopt.
‘Gabriel,’ en hij gebaarde naar de langste jongeman om naast hem te komen staan. ‘Geef me een zetje zodat ik op dat dakje kan komen.’
Er waren zichtbare twijfels te zien op het gezicht van hem. Hij haalde een hand door zijn opvallend lichte haren voordat hij van zijn handen een kommetje maakte. Iets voor het afdakje nam hij plaats. In zijn blauwe ogen was nog steeds onzekerheid zichtbaar op het moment dat Lucifer op het afdakje hem in gebarentaal bedankte.
Van af hier gaat alles verkeerd, dacht Lucifer bij zichzelf tijdens het reiken naar een raamkozijn. Hij zag de rest van de leden weggaan, zoals hij hen had opgedragen op weg naar dit huis. Als ze hier zouden blijven staan, zou alles alleen maar meer opvallen. Ze wilden niet aangehouden worden door de politie wegens inbraak. Zijn vingers raakten het raamkozijn en hij verdeelde zijn gewicht zo dat door het half openstaande raam komen makkelijker ging. Met een krachtige tik duwde hij het eerst verder open, om daarna zo stil als de nacht zelf te landen in een kamer.
Gelijk voelde hij zich onveilig. De kamer was kaal, er stonden alleen een aantal kleine kasten die zo te zien gevuld waren met allemaal boeken en verzamelingen. Een moment lang staarde Lucifer om zich heen. Hij was in de war. Was dit wel het goede huis? Ayudar verzamelde geen spullen, tenminste; niet dat hij zich kon herinneren. Toch rook het hier naar hem, een muffe geur die iets weghad van bloed en rozen. Met zijn handen teruggestopt in zijn zakken liep hij de kamer uit, de hoek om en opende de op een kier staande deur nog verder.
In de deuropening wachtend keek hij rond in de slaapkamer Veel meer stond hier ook niet. Een bureau waar aan de muur veel gekleurde en geschreven briefjes hingen. Er was een boek opgeslagen, die voor hem onbekend was. Boeken mochten hem niet, ze veranderden hem in een persoon die hij juist niet wilde zijn. Ayudar had er nooit een hekel aan gehad, hij had boeken verslonden, terwijl Lucifer ze opensloeg en ze veen gauw weer sloot. Woorden waren nog erger. Ze zagen er niet uit zoals ze eruit moesten zijn. Als iemand iets voorlas verbaasde Lucifer zich er altijd over hoe zulke mensen konden lezen.
Ongeduldig tikte Lucifer met zijn schoenen op de vloer. Van vroeger wist hij wel dat Ayudar een lichte slaper was. De Orden had er anders wel voor gezorgd. De oefeningen daar, had hij gehoord, waren meer dan leren vechten. Alert blijven, het menselijke brein begrijpen, paniekaanvallen onder controle houden, het werd er allemaal gegeven. Nog harder en sneller tikte Lucifer op de grond. Hij voelde zichzelf tijd worden, hij bepaalde hoe snel seconden voorbij schoten.
Het duurde nog minstens tien minuten voordat Ayudar zich omdraaide en door kreeg dat hij niet alleen meer was in zijn huis. Met een slaperige blik staarde hij om zich heen. Zijn deken viel half over het bed heen, maar die lag algauw helemaal op de grond. Als gestoken veerde Ayudar omhoog. Hij greep naar een boek die op zijn nachtkastje lag en gooide het richting de deur.
Lucifer sloeg het de lucht uit. Met een doffe klap belandde het op de grond, tussen hen in. ‘Dat is niet de manier waarop ik mijn broer zou ontvangen,’ zei hij.
‘Je broers huis binnendringen is ook niet een manier waarop je broer ontvangt,’ was het snelle tegenwoord.
Snel haalde hij zijn schouders op. Ze deden nog pijn van het gevecht van drie dagen geleden. Ayudar had hem op plekken geraakt waar breekbare botten zaten en minder sterke spieren, Lang had het gevecht niet geduurd, maar de wonden die het achterliet zouden littekens worden. Dat had Uriel hem verteld. En hij geloofde de jongen, want liegen kon hij niet. ‘Ik ben hier niet om je te vermoorden,’ begon Lucifer al lopend te vertellen. ‘Niet om je ‘slaap zacht’ te wensen. Ik ben hier om je iets te vertellen. Of eerder; iets terug te eisen dat van mij is.’
Een holle lach galmde door de kamer heen. Ayudar was gaan zitten op de rand van zijn bed en keek omhoog om Lucifer strak aan te kunnen kijken. ‘Je gaat mij toch niet vertellen dat je hier bent om die ene Michael terug te halen?’
‘Je hebt het verteld.’ Op zijn hakken staand wendde Lucifer zijn blik af van zijn broertje en staarde het raam uit. Amm in de avond was rustig, vooral in deze buurt. geen auto’s die de lucht vervuilden, geen dronken mensen die de hele buurt wakker maakten, geen verliefde stelletjes die geen privacy hadden. Slechts de eeuwige leegte bovenaan. Er was iets aan de nacht dat hij ook wilde hebben. Mensen vertelden hun geheimen aan elkaar in de late uren. Hij wilde de geheimen van de mensen hebben Mensen vonden de nacht een schoonheid. Hij wilde die schoonheid hebben. Mensen vonden de nacht een mysterie. Hij wilde dat mysterie zijn. En elke avond dat hij buiten stond, wanneer de sterren straalden en de maan op hem scheen, voelde hij zich steeds meer de nacht worden. ‘Je kan mij de sleutel geven van zijn cel of je kan hem zelf halen en naar mij toe brengen. En als je dat niet doet, weet dan dat we een vervanger zoeken, zoals we altijd doen. Zodra wij die hebben gevonden, heb je niets meer aan de gevangene. Dan is hij slechts een simpele jongeman genaamd Cuerno Negro.’
Zo te zien dacht Ayudar na. De blik in zijn ogen werd donkerder en doffer. De kleuren erin smolten samen totdat ze een heldere kleur groen vormde. ‘Je klinkt niet echt blij over dat laatst, duivel.’
‘Mensen verliezen is een gebeurtenis die geen blijdschap kent, dat weet jij ook.’
‘Geen blijdschap,’ herhaalde Ayudar zuchtend. Hij ging verzitten en haalde de deken van de grond af, om hem over zijn benen heen te trekken. Zijn handen grepen ernaar alsof het de enige houvast in zijn leven was. ‘Je klinkt alsof je iemand liefhebt. Zo heb ik je nog nooit horen praten.’
Met een waarschuwende blik keek Lucifer terug naar zijn jongere familielid. Hij had door waar dit gesprek heenging en dat wilde hij niet. Ayudar dacht hem te kennen, hem te begrijpen, maar het tegendeel was waar. De afstand tussen hen was te groot geworden. ‘Wat je nu denkt, is niet de waarheid, Ayudar. Michael is een waardig lid van Casos. Hem verliezen door iemand die zich niet aan afspraken kan houden, is niet zoals wij mensen willen verliezen. Je krijgt nu een kans die status van je hoofd weg te halen, de titel als leugenaar niet meer te laten gelden. Dat is wat ik je hier en nu aanbiedt.’
Hoofdschuddend glimlachte Ayudar naar hem. ‘Ik een leugenaar? Lucifer, ik kan je een hele lijst geven met de leugens die jij hebt verteld. Je zei tegen moeder dat alles goed ging op school, terwijl ieder ander wist dat je liever dood dan levend rondliep. Je zei dat je vrienden had, terwijl je alleen maar vijanden maakte. Je zei dat je we bleef van alle slechte jongeren, maar nu ben je er zelf een geworden. En dan noem je mij een leugenaar? Er is een verschil tussen liegen en de waarheid verdraaien.’
‘Ik vertelde leugens om levens te beschermen, jij verdraait de waarheid voor het vernietigen van levens.’ Lucifer sprak luider dan hij in eerste instantie gewild zo hebben. Zijn stem had de rouwe ondertoon van jaren geleden weer gevonden, terwijl hij die juist wilde weg hebben. Hij klonk niet langer wanneer hij sprak als een leider, maar als een gebroken scholier die ruzie had gehad met de rest van de wereld. Ayudar was op dit moment de rest van de wereld. Hij had al gedacht dat alles mis zou gaan. De Orden werkte nooit mee. Ze luisterden niet naar voorstellen die hen aangeboden werden. Ayudar was nu in de roes die hem liet denken dat hij beter was dan ieder ander mens. Lucifer herkende die van de dagen die ze thuis samen hadden doorgebracht. Van de dagen die ze vechtend hadden doorgebracht als ouders niet thuis waren, omdat Ayudar had doorgekregen dat zijn broer bij een bende hoorde die de Orden moest verslaan. Maar Lucifer wist hoe Ayudar vocht juist door die gevechten. Ayudar had geduld, maar wachten kon hij niet.
Met een zucht ging hij zitten op de bureaustoel, maar stond even snel weer op en haalde uit naar Ayudar.
De klap zorgde er zowel voor dat zijn hand als Ayudars wang kort rood zag. Verschrikt staarden ze elkaar aan totdat Lucifer de moed had gevonden te spreken. Deze keer was hij diegene die zou vechten als zijn ouders niet thuis waren. Deze keer zou hij de persoon zijn die erachter kwam dat zijn familielid voor de vijand werkte. ‘Dan doen we het maar op de ouderwetse manier., is het niet? We vechten tegen elkaar nadat we ontdekken dat we vijanden zijn. Zo gaat het altijd. Zo wil jij het altijd, en jij wil krijgen wat je wil. Dus dan krijg je dat van mij. We liegen allebei tegen onze familie dat alles goed gaat. Jij werkt vrolijk bij de Orden, ik werk vrolijk ergens in de stad. Dat is slechts overdag. In de avond zou er een ander spel gespeeld worden. Eentje die de Orden niet zo leuk zal gaan vinden, maar waarvan Casos gaat genieten. Dat is een deal die ik niet ga breken.’



Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen