Dulce kon het niet helpen boos te worden op Derecho. De jongeman hoorde er niet bij te zitten alsof de strijd al afgelopen was, want hij was pas net begonnen. Ayudar stond nu vast en zeker alles voor te bereiden. Hij wilde als de held van de dag, zo niet het jaar, ontvangen worden, terwijl hij geen haar verschilde van slechteriken.
De Orden had het recht niet te denken dat ze de wereld een betere plaats maakte. Ze namen juist levens af, die de mensen zelf zo hadden gepland. Ze namen vrijheid af. En dat alles hielden ze verborgen achter een muur van leugens die ze zelf bouwden en met de hulp van alle inwoners van Amm.
Dulce haalde een hand door zijn haren heen en ging naar Derecho op het bed zitten. Hij wilde niet op zijn eigen bed zitten, dat zelfs na al die jaren dat hij hier niet was geweest, nog steeds niet kraakte toen hij erop ging zitten. Soms miste hij de zachtheid ervan. Hij wilde erop gaan liggen, hopend dat het slapen al zijn problemen zou laten weggaan, maar hier zijn ogen sluiten, zou geen goed idee zijn. Vijanden lagen op de loer met dodelijke wapens. Hij kon daar niet doorheen slapen.
‘Ik heb hem niets verteld,’ murmelde Derecho zonder op te kijken van zijn bewegende vingers. Hier en daar was een licht gekleurde sproet te zien of een moedervlek, die ervoor zorgde dat hij er niet zo kaal uitzag. ‘Ayudar denkt gewoon alles te weten van mensen.’
Afwezig knikte Dulce. Hij luisterde maar met een half oor naar Derecho’s woorden. Hij had een plan nodig om hier weg te kunnen, om zijn vrijheid nog steeds te kunnen behouden. Hier gaan zitten afwachten totdat de bekende smetteloos witte auto’s van de Orden kwamen, met mensen in zulke gekleurde uniforms, dat zou hem niet helpen. Hier wegkomen deed dat wel.
Alleen hoe kon hij hier wegkomen zonder opvallend te doen? Zonder toch wel opgepakt te worden en ergens in het donker neergegooid te worden om daar weg te rotten en vergeten te raken?
Sloom stond hij op en liep naar het raam. De straat was rustig, de lantaarnpalen zouden na een paar minuten wel aan gaan springen. Hij zat te lang gevangen in deze val. Hij voelde hoe het wonden veroorzaakte. Met een zucht leunde hij op de vensterbank en prevelde woorden tegen zichzelf.
Door de gevallen stilte hoorde Dulce Ayudar praten. Zo te horen was hij al bezig alles te regelen. Onopgemerkt voor zichzelf baalde hij zijn vuisten en staarde in plaats naar buiten naar zijn reflectie. Zijn haren stonden alle kanten op, hij zag er te moe uit om nog te kunnen vechten en zijn hele houding straalde precies uit wat hij niet wilde zijn.
Ze moesten hier wegkomen. Of alleen hijzelf, als het echt moest. Hij kon toch wel weer opnieuw beginnen. Het verleden achter hem laten was waar hij goed in was geworden. Hij was bijna zelfs de gezichten van zijn familie vergeten, zo lang was hij niet bij ze geweest. Het was een wonder dat hij ze nog herkende toen hij hier aankwam. De andere leden van desastre vergeten zou dan ook well na een lange tijd kunnen. En anders zorgde hij er wel voor.
Het probleem was dat hij niet alweer door de koude en natte straten van Amm wilde zwerven, op zoek naar mensen die hem zwak leken. Hij wilde zich niet weer als een roofdier gedragen tussen alle prooien. Zijn doel had hij bereikt, daar ging het hem om op de dag dat hij dit plan bedacht. Niets meer, niets minder. Hij wilde wraak, en hij had die nog steeds gekregen door alle moeilijkheden die Amm bracht. De beveiliging, de oplettendheid, de mensen zelf. Zelfs al zou hij hier wegkomen, dan zou het niet zonder wonden en bloed gaan. Mensen zouden hem herkennen, de Orden zou actief naar hem zoeken en Casos zou zijn leven weer zuur maken. Ze dwongen hem wel zichzelf over te geven. Dat was tevens ook hun baan.
Met een grootschalig gebaar maakte hij zich los van de vensterbank en staarde naar Derecho. ‘We moeten hier weg,’ zei hij luid genoeg. ‘Of je wil je vrijheid niet meer terugzien.’ Het was de waarheid, gezegd in de vorm van een dreigement. Het zou hem wakker moeten maken, het zou hem moeten laten realiseren dat het nu of nooit was.
‘Je gaat mij niet vertellen dat je daar gaat zitten en het allemaal maar laat gebeuren. Dan had je net zo goed van af het begon mogen meelopen met Ayudar naar de Orden,’ vervolgde Dulce toen hij merkte dat zijn medemens alleen simpel opkeek en verder geen beweging maakte. ‘Je hebt dat echter niet gedaan en daar moet een reden achter zitten. Het houdt in dat je niet weg wilde gaan, dat je niet ergens gevangen wil zitten. Geldt dat nog steeds?’
Traagzaam liep Dulce richting de deur. Hij had geen tijd om iedereen te kunnen overtuigen van zijn standpunt, dat zou teveel kostbare tijd kosten, terwijl hij die juist nodig had. Als Derecho niet wilde meewerken, was het zijn eigen schuld. Dan moest hij zelf leven met de consequenties van zijn actie. Met zijn warme hand op de deurklink keek de roodharige nog een keer naar zijn bendelid voordat hij zijn voet over de drempel zetten. Met grote en gehaaste stappen liep hij richting de woonkamer. De gedachte dat Ayudar en de bende Casos daar zaten, schoot hem te binnen, maar hij negeerde de angst die op kwam. HIj wilde niet weer onder de ban raken van dat gevoel. Het was zijn leven, zijn vrijheid en die mocht niemand van hem afpakken.

Het voelde goed om de adrenaline in zijn lichaam weer te ervaren. De wind door zijn haren te voelen gaan. De koude lucht die tegen zijn gezicht aankwam als een muur. Het gewapper van zijn kleding achter hem aan. Of het springen van een hoogte en landde op beide benen op de grond, de kortdurige pijn negerend.
Het voelde goed om weer de sirenes achter hem te horen. De gierende banden van een auto. De donkere steegjes ingaan om daarna verdwaald te raken in de stad, nog wel wetend waar hij precies was.
Het voelde goed te horen hoe vuisten tegen gezichten aan kwamen Kogels die werden afgevuurd, meer als waarschuwing dan om mensen te raken. En als ze dat deden, werden de slachtoffers wel beschermd door hun pakken. Een mes, het bloed, het geschreeuw.
De chaos was waar hij in thuis hoorde.
De chaos was waar Desastre in thuis hoorde.
Alweer ving Dulce het geluid op van schoenen die net op tijd moesten afremmen om niet tegen een muur aan te rennen. Hij schoot een andere donkere hoek in, hopend dat de duisternis nu wel aan zijn kant stond. Het gevloek achter hem werd ook steeds luider. Nog een keer haalde hij diep adem voordat hij sprong op een container om vervolgens gehaast over de kleine muur heen te komen. Mensen volgde hem, zoals ze in het verleden ook wel gedaan hadden. Met mankracht, met oude vijanden, met snelle auto’s en met pistolen. Of met woorden.
Hij wist niet of zijn leden hem wel volgde. Hij was begonnen met rennen en had geen pauze meer genomen zodra hij merkte dat de Orden er was. Wat de rest van de leden gedaan hadden, had hij amper opgemerkt. Voor een lange tijd hoorde hij het bekende geluid van Belleza’s pistool en haar kogels die tegen stenen af ketsten. Maar dat was het enige wat hij herkende, tussen de chaos in. Misschien de woorden van Rico, vaag in een taal die hij vaag herkende, maar niet kon plaatsen. Alleen was dat ook gauw verdwenen, in de andere, luidere geluiden.
Met een zacht geluid kwam Dulce neer op de grond. Vlug keek hij om zich heen. Er stonden huizen, waarvan de meeste ramen gesloten waren en er hingen gordijnen voor. Mensen merkten hem niet op. Prima, dacht hij, intussen op een sloom tempo vooruit liep. Hij merkte dat zijn conditie hier niet op voorbereid was. Hij voelde zich daarnaast leeg en eenzaam zonder het gezelschap van zijn mensen. Nog een keer keek hij over zijn schouder, merkend dat er niemand over de muur heen was geklommen. Hij liep weer rustig verder.
De zon was aan het ondergaan. Zo lang had hij thuis gezeten, gevangen als een dier. Nu hij buiten was, merkte hij hoe de nacht langzaamaan viel. Het betekende niets goed. Dat tijdstip was niet van hem, maar van Casos, en die vocht mee. Lucifer zou vroeg of laat wel voor hem opduiken. Het zou hem niets verbazen als dat gebeurde op het moment dat de klok twaalf uur sloeg.
Ontspannen kon hij niet. Nonchalant liep hij de straten van Amm af, met zijn handen in zijn zakken en meegaand met de kleine mensenmassa die vast toeristen waren die Amm met al haar lichten wilden zien. Hij voelde hoe hij meer en meer opging in die massa, hoe zijn kleur veranderde. Hij werd normaal.
Lang duurde het niet. De sirene klonk weer en hoe graag Dulce zich wilde gedragen als een verbaasde toerist, hij kon het niet. Een lange gedachtegang ontstond in zijn hoofd, hij staarde om zich heen, maar ook dat werd gestopt door een onverwachte ruk aan zijn mouw. Zonder de tijd te krijgen te protesteren werd hij uit de mensenmassa gehaald om stil te staan.
‘Je zou moeten weten dat iedereen de manieren van bendes weet.’ Het was niet Lucifer die sprak, anders zou hij die woorden wel zeggen met een sarcastische toon. Een zwartharige jongen stond voor hem, met een paar zweetdruppels op zijn voorhoofd. ‘Je zou ook moeten weten dat Lucifer altijd wil gaan voor de hoofdprijs.’ Een klap volgde,, die harder aankwam dan Dulce gewend was. Het gewicht van zijn bril op zijn neus verdween en hij zag een waas voor zich.
‘Geef het terug,’ schreeuwde hij. Zijn woorden werden echter overstemd door een geluid dat hem deed denken aan een baksteen die tegen een muur werd gegooid. Hij voelde hij de jongen zijn mouw los liet en naar achter stapte, alweer was het geluid te horen.
Voetstappen die zijn kant op kwamen, waren het volgende wat Dulce op kon vangen. Hij vertrouwde zijn zicht niet, totdat de bril weer op zijn neus terecht kwam. Voor hem kwam het beeld van de tweeling, die hem halfgrijnzend aankeek. Er ontstond ook een grijns op zijn gezicht.
Zijn mensen lieten hem niet in de steek.
De sirenes klonken nu wel erg luid en duidelijk. Met een zucht zette Dulce zijn bril beter op zijn neus en haalde diep adem om weer weg te sprinten. Hij wist dat hij dit niet lang zou volhouden. Hij zou een schuilplaats moeten zoeken.
Die woorden riep Gemelo ook naar hem. En hij wist niet waar hij heen moest gaan. Ayudar wist waar ze zich schuilhielden, die kon simpelweg in een auto van de Orden stappen en de route uitleggen. De nacht was gevallen en de nacht was van Casos en die kende de stad beter dan hem. Het zou een kwestie van tijd zij voordat ze hem vonden, in handen van zijn opkomende angst.
‘Misschien moeten we opsplitsen,’ hijgde Dulce, zijn pas remmend om tussen de tweeling in te kunnen rennen. ‘Dan is de kans minder groot dat ze ons allemaal te pakken krijgen.’
Het gezicht van Hermana betrok bij de laatste woorden. ‘Ze hebben toch al Derecho en Enojado, volgens mij. De kans is groot dat ze voor iedereen gaan.’ In de zwakkere lichten van de lantaarnpalen glinsterde haar blauwe neuspiercing af en toe.
Het nieuws zou Dulce moeten verbazen, maar dat deed het niet Derecho zag er inderdaad niet uit alsof hij zin had tegen de orden te vechten en Enojado handelde vaak genoeg in blinde woede, wat hem gevaarlijk maakte, maar wel makkelijk om vast te krijgen. De jongen staarde om zich heen, ging een hoek om, nog een andere hoek, liep terug en kwam terecht in het park. Hij ontweek mensen die hun honden uitlieten, ontweek een ander lid van Casos en hij had de neiging in een boom te klimmen om er dan standvastig niet meer uit te komen. Maar al die plannen waren verdoemd om te falen en dat wist hij zelf ook wel.
‘Hoe lang wil je dit eigenlijk volhouden?’ haalde Gemelo hem uit zijn gedachte.
Met gefronste wenkbrauwen staarde Dulce kort naar hem. Hij voelde hoe dat verkeerd was. Zijn evenwicht verliezend viel hij op de grond. Gehaast gebaarde hij dat ze door moesten rennen. Nog steeds stond zijn plan vast Desastre niet te laten gevangen nemen door een organisatie die gespecialiseerd was in bendes uitroeien.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen