De sleutels wogen zwaar in Dulce’s trillende handen. Zijn vingers waren om het oude metaal geklemd alsof zijn leven ervan hing. Dat kon ook wel waar zijn. De sfeer in de bekende buurt, een buurt waar hij eigenlijk zich veilig moest vullen, liet hem bijna stikken. Elke stap die hij deed, voelde aan alsof hij bij de volgende in een diep gat kon vallen, om daar dood te gaan.
Voor de deur bleef hij staan. Hij voelde zich nog kleiner worde naast alle leden van desastre. Voor het gemak deed hij de capuchon van zijn trui op. De frisse wind ging door Amm heen, vooral in deze tijd van het jaar. Een schaduw viel over zijn gezicht heen. Misschien kon de dood hem op dee manier niet herkennen. Het voelde alsof het achter zijn rug stond, klaar om hem te pakken. Het fluisterde al dat het zijn eigen fout was.
Natuurlijk was het zijn eigen schuld. Hij had bepaald gevaarlijk te worden, een mens dat dodelijk was, dat onrust zaaide in een stad. Wat begonnen was als een wraakactie, begon langzaam te eindigen in een catastrophe. Een hele grote. Hij verloor de controle, hij verloor de touwen van het leven. Op deze manier werd hij zelf een pop, en de touwen had de Orden in zijn handen.
De deur hoefde Dulce niet eens open te maken. Met een wilde zwaai werd hij open gemaakt. Het was zo te merken zijn huis niet meer. Zijn familie was de baas niet meer in het gebouw. Dat bleek Lucifer te zijn. Leunend tegen de deurpost, in het gezelschap van Michael, tenminste dat dacht Dulce, begon hij te spreken als de echte heer van het huis. ‘Wat is het toch een mooie dag om je tegen te komen, en ook nog op een gezellige plek.’ De woorden werden niet meegenomen door de wind, ze bleven erdoor juist in de lucht hangen. Michaels woorden bleven na-echoën binnen de muren van het huis zelf.
Met zijn handen in zijn zakken staarde Dulce op naar de twee. Hij probeerde niet te laten zien wat hij vanbinnen voelde. Niet in de buurt van ook nog zijn leden. Als hij dat nu zou doen, zou hij er iedereen mee hebben. Desastre en zijn familie waren nu bij elkaar, de twee dingen die hij het meeste liefhad. Hij had het niet zo ver moeten laten komen. De dingen die hij liefhad met heel zijn hart, zijn alles, had hij van elkaar af moeten scheiden zodat zijn vijanden hem minder snel konden breken.
Maar daar was nu geen sprake van.
En hij moest ervoor zorgen dat er wel weer sprake van was.
Diep zuchtte Dulce voordat hij langs Lucifer en Michael keek met de hoop een glimp van het huis op te vangen. Te lang had hij er geen stappen in gedaan. De geur van gebakken koekjes was niet meer te ruiken, het was vervangen door de geur van angst en bloed. Was er een gevecht geweest?
Als dat was gebeurd, zou er zeker een tweede plaatsvinden.
‘De dag kon mooier zijn als jullie hier niet waren,’ murmelde Dulce hard genoeg. Hij merkte dat de mensen om hem heen op hem wachtten. Normaal was hij snel erin. Zijn woorden waren zijn wapens. Enojado had zijn mes, Belleza had haar twee pistolen en hij had de kracht om mensen te breken zonder ze aan te raken.
Lucifer stootte zijn bendelid aan met een grijns van oor tot oor. ‘Niet alles wat je wil, kan je krijgen, kleintje.’ De spottende toon was terug. Het probleem met woorden was dat iedereen ze na kon praten. Ze verloren hun kracht niet als de spreker wist wat hij ermee wilde doen. Casos’ leider wist wat hij ermee van plan was.
Lucifer wist altijd wat hij wilde doen. Hij kreeg wat hij wilde. Het maakte hem niet uit hoeveel offers hij moest geven, zijn doel was het enige wat telde. Volgens hem waren doden nodig om de levenden tevreden te houden.
‘Je kan dat beter tegen jezelf zeggen, hoor.’ Om zich groter te maken ging Dulce rechtop staan. De centimeters verschil werkte niet met hem mee, wat niet een nieuw concept was. Altijd hadden mensen hem klein gehouden, letterlijk en figuurlijk. Het hielp niet dat hij zich niet omringen door de grootste en sterkste mensen. Het maakte hem niet langer of sterker. Het liet hem eerder kleiner en zwakker laten blijken. Iets dat hij juist niet wilde zijn. Iets dat hij juist niet was.
Mensen moesten eens weten wat er in hem omging als hij langs zd liepen. Amms starten stonden vol met toeristen die allemaal een andere taal spraken. Ze bewonderden dezelfde gebouwen met behulp van dezelfde gidsen, en ze hielden dezelfde beschrijvingen en kaarten vast. Niets wisten ze over de gevaren van de stad, en als ze dat wisten, trokken ze zich er niets van aan.
Dat was de veel gemaakte fout. Gevaar was in iedere hoek van de wereld te vinden en het negeren hielp niet. Het hielp het juist met verder groeien. Mensen negeerde Dulce en hij moest er elke keer om lachen. Mensen hadden niet door dat het gevaar makers droeg, het meerdere gezichten had. Alles kon hen doden, en dat alles kon evengoed een kleine, roodharige jongen zijn die er niet ouder uit zag als dertien.
Rollend met zijn ogen, boog Lucifer naar voren om zich verstaanbaar te maken. Het was ergens ook honend bedoeld. Om te laten zien wat zijn positie was in vergelijking met de positie van een andere bendeleider. ‘Maar dat geldt voor jou, niet voor mij. Ik heb op dit moment wat ik wil hebben en dat is jullie hier. En dat gaat zo blijven.’ Zijn stem werd lager, als het gegrom van een roofdier. ‘Tenminste, het is of dat of jullie worden gevangen genomen door de Orden. Beiden gebeurt toch wel. De ene weg duurt alleen langer dan de anderen.’ Nonchalant haalde Lucifer zijn schouders op.
Dulce merkte dat mensen achter hem ongeduldig werden. Hij merkte dat hij bozer werd naarmate zijn angst voor hem stond, te zeggen wat hij wel en niet het beste kon doen. Het hoorde zo niet te gaan. ‘Wat wil je? Zeg dat gewoon,’ sprak hij zekerder van zichzelf.
Met een wenkbrauw opgetrokken keek Lucifer naar beneden, om hem recht aan te kijken. ‘Ik wil dat de Orden jullie plat stampt, maar dat is een ander verhaal. Mijn mening is niet van belang.’ Met een klein gebaar maakte hij duidelijk dat Michael het huis weer in moest gaan, wat gebeurde, terwijl er gedempt commentaar werd gegeven.
Intussen had Dulce door dat Lucifer over hem heen keek, naar de andere leden van zijn vijand. Eigenlijk wilde Dulce naar voren stormen, om het gevecht aan te gaan, maar hij wist dat hem niet zou opleveren.In ieder geval niet wat hij wilde hebben. Zwijgend voelde hij aan hoe Derecho naar hem toe leunde om tegen hem te fluisteren dat dit een verkeerde keuze was.
Toen verscheen een bekend gezicht in de deuropening en trok Derecho zich terug. Dulce beet nadenkend op zijn lip, speelde de vorige uren opnieuw in zijn hoofd af en maakte aanstalte het teken te maken dat iedereen rechtsomkeert moest maken. Hier zijn was een vergissing. Het was een val en hij was blind geweest. Mensen hadden dingen die ze liefhadden, iedereen had iets wat een speciale plek had in het hart. Het was menselijk.
Op dit moment wenste hij dat hij niet menselijk was. Ayudar stond daar, in zijn huis alsof het van hem was. Te leunen tegen een muur die niet aangeraakt zou mogen worden door vijanden. Er waren zoveel mensen die hij liever niet om zich heen had. Met gebalde vuisten stapte Dulce naar voren om vlakbij Lucifer te gaan staan. ‘Vertel me nu wat jullie hier te zoeken hebben.’
Met een zwaai greep de leider van Casos Dulce’s trui vast en zorgde ervoor dat ze op dezelfde lengte waren. Dulce hield zijn adem in en probeerde niet op het feit te letten dat de ogen voor hem zo donkergroen waren dat ze zwart leken. ‘Luister, demon, het is simpel. Ze zorgt ervoor dat die vriendjes van je zonder voor gewonden te zorgen in de woonkamer gaan zitten. Dat is stap één, en die ga je nu uitvoeren.’
Zonder enige waarschuwing zette hij Dulce weer neer, die nog net zijn evenwicht kon vinden. Leiders die andere leiders naar beneden konden halen waren te sterk. Zo hoorde hij ook te zijn, maar dat was hij niet. Hij was gemaakt door Casos, een deel van hem luisterde nog naar hen. Hij voelde hoe hij gedwongen werd in handen te vallen van de vijand.
Het mocht niet gebeuren. Hij was zijn eigen baas. Casos was een bladzijde in zijn boek die hij al lang eruit gescheurd moest hebben. Het was echter niet te laat om dat te doen. Hij verzette zich op dezelfde manier als hij vocht. ‘Ik hoef niet te doen wat je van mij vraagt, Casos.’
Voordat Lucifer echt zijn woede kon uiten, wat merkbaar was aan zijn vuist die het hout van de deur liet kraken, sprongen zowel Ayudar als Rico naar voren om beide leiders tegen te houden. ‘Ik regel het wel verder, Lucifer,’ probeerde Ayudar kalm duidelijk te maken. ‘ga naar binnen en laat ons verder met rust.’
Intussen stond Dulce ook al klaar om het uit te vechten. Rico schoot aan hem voorbij, om voor hem te staan, vlak voor zijn doel. ‘Het heeft geen zin, Dulce.’
Het waren de eerste woorden die de man had gezegd toen ze elkaar hadden aangekeken. De weg was amper verlicht, en toch was het druk. Moeilijk was het niet om onopvallend te doen, in Amm liepen teveel mensen rond die juist op wilden vallen. Rico leek een van die personen op het eerste gezicht. Zijn houding sprak het tegendeel.
‘Het heeft geen zin nu te zeggen dat ik fout zat. Ik weet het. Ik had langer moeten nadenken.’ Met een verslagen zicht liet hij zich vallen op het lage muurtje. De stenen waren koud, het was het begin van de lente, waar nieuw leven ontstond en het verleden de toekomst werd. ‘Het is hier anders, te anders. Je kunt er niet voor zorgen dat dat veranderd.’
Dulce staarde hem aan. Er was iets aan de jongeman dat hij niet begreep. Zijn ogen zeiden lust naar nieuwe, onbekende dingen, terwijl zijn houding sprak in het verleden blijven hakken omdat dat vertrouwd was. Amm was geen goede plaats voor nieuwelingen. De stad was te gevaarlijk. Hij had het gezien, hij had het zelfs aangeraakt. Of het gevaar had hem gegrepen met verschillende handen, met nagels die in zijn vel zonken, tegen hem gefluisterd dat er geen weg terug was. Als een demon was het uit een donkere steeg gekomen en had het hem aangevallen om te diepe wonden achter te laten.
‘Ik weet het. Maar ik kan de speelstukken wel zo verplaatsen dat het in het voordeel van mij is. Van ons,’ en hij wees om zich heen. Tussen zijn handen hadden zich kleine regendruppels gesteld. Ergens in de verte klonk het gedonder van de lucht, alsof die in opstand wilde komen tegen de wens van een jongen die zei dat hij demonen kon bestrijden.
Nu stond hij voor de demon, een wezen dat van vorm kon veranderen. Casos was hetzelfde, en Casos was anders. Het bleef dezelfde reputatie vorm aanhouden, het kreeg alleen een andere stem, een ander gezicht. En achter hem, stond en andere demon, eentje met de macht van regels en wetten aan zijn kant. Dulce wist dat hij zijn woord niets waard was, zijn woorden waren niets meer nadat andere mensen ze tegen hem hadden gebruikt. Ze doodden hem alleen, langzaam en pijnlijk. Daden deden andere dingen met mensen, en met de geschiedenis.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen