Opdracht 4b Operaghost
Het leek misschien eenzaam en saai, een leven als kasteeldraak. Geloof mij, ik had ook liever mijn leven anders ingevuld. Als het aan mij had gelegen zweefde ik non-stop over bergpieken en langs weiden en dalen, maar helaas kan je niet alles hebben. Ik woonde hier nu ruim 15 jaar, dat had ik te danken aan Aetia, een mens. Aetia was anders dan de meeste mensen, minder bevreesd. Ik geloof dat men daarom fluisterde dat zij een drakenhart had... wat natuurlijk onzin was. Ik durf te wedden dat de aanblik van een basilisk haar alsnog van binnenuit zou verschroeien. Met een echt drakenhart kan dat niet.
Aetia heeft de kasteelheer ervan overtuigd dat wij een rattenprobleem hebben wat enkel opgelost kan worden met grof geschut; mij. Gezien zelfs ik het niet aan kan om zo veel ratten te eten als hier rondrennen, had ik de hulp van een vriend ingeroepen; de basilisk. Gek genoeg dacht hij dat mensen hem liever niet zagen. Ik dacht dat er geen probleem zou moeten zijn als men oogcontact met elkaar zou mijden, maar hij viel echt niet te overtuigen. Daarnaast sprak hij in een of ander vreemd dialect, het leek enigszins op Wyverns.
Aetia komt aangelopen. In haar handen een zadel. Ik zie dat rond haar ogen al rimpels komen, ook al is ze pas een kwart eeuw. Mensen werden snel ouder, ik herinnerde nog dat ze eruitzag als een kind, en inmiddels was zij oud genoeg om zelf kinderen te hebben. Ik betwijfelde wel of zij die ooit zou krijgen, zij ging niet echt intensief met anderen mensen om.
"Kom, Eagoné", zei zij in haar mensentaal, en ze legde het zadel op mijn rug. Ze klom omhoog en jaagde een vogel van mij kop weg toen zij de teugels bevestigde. Aetia klikte met haar tong en zette haar voeten schrap; het teken dat wij konden opstijgen.
Ik zweefde langs bossen en rivieren. Plaatsen die allemaal mijn thuis hadden moeten zijn. Ooit, ooit zal ik dit terug mijn land kunnen noemen. Op een dag zullen draken in alle kleuren en soorten hier weer huizen. Ik leef om die dag te kunnen meemaken. Voor nu moest ik het doen met mijn eigen vrijheid, de zon op mijn gezicht en de wind onder mijn vleugels. Het was alsof er niemand anders was. Aetia leek zelfs niet te ademen. Tijdens het tuimelen door de lucht hoorde ik haar hart overslaan.
Ik was in een klap alert. Mijn ogen speurden de grond af. Bomen hadden plek gemaakt voor grasvelden, waar onmisbaar witte vormen op te zien waren… Eenhoorns. Net zoals Aetia’s voerde mijn hart het tempo op. In enkele krachtige slagen won ik hoogte, klaar om te versnellen. Aetia gilde nog dat ik het niet moest doen, maar daar had ik geen boodschap aan. Mensen en hun zwakte voor eenhoorns, bah! De zon hielp mij mijn adem te verwarmen. Aetia trok uit alle macht aan de teugels, maar zelfs haar gespierde armen waren niks tegenover mijn woedend vuur. We doken naar beneden, de wind raasde om ons heen. De kudde eenhoorns merkte mij op en begon voor ons uit te rennen. Ze waren bijna binnen schot. De vuurballen vormden zich achter in mijn keel, ik opende mijn mond… Het vuur spoot naar voren, dook achter de eenhoorns aan en verschroeide het gras. Aetia’s vuisten sloegen tegen mijn nek, maar ik ging door. Ik rustte niet totdat de laatste zou stoppen met galopperen.
“Eagoné, stop!”, gilde Aetia. Nu luisterde ik wel. Ik streek neer naast de hoopjes as. Aetia stapte af. Hoofdschuddend inspecteerde zij wat er van de eenhoorns over was. “Amper genoeg voor 1 toverdrank”, mompelde zij. Ze vond nog wat hoorns en stopte die in de zadeltassen voordat ze terug opsteeg. “Laten we gaan”, riep zij.
Vol voldoening keek ik naar de schade die ik had aangericht. Die eenhoorns zouden mijn toekomstige koninkrijk niet meer kunnen verstoren.
Eenmaal terug in de lucht mompelde Aetia wat over dat eenhoorns onschuldig waren en niemand ooit kwaad deden. Natuurlijk dacht zij zo, zij had nooit oog in oog met een gehoornd monster gestaan, niet zonder mijn aanwezigheid. Als het niet voor mij was geweest was die arme vrouw al lang doorboord door zo'n "puur en liefelijk" wezen. Gelukkig voor haar waren ze relatief zeldzaam in de buurt van dorpen en steden. Bij het kasteel waren er dan ook geen eenhoorns te vinden, met uitzondering van de halfbloed in stal 4. Dat paard van stal 4 mag dan geen hoorn hebben, ik vertrouw hem alsnog voor geen meter. Zijn ogen lijken te veel op diamanten, zijn haar heeft een opale gloed. Als ik aan hem denk begin ik al te rillen. Het verbaasde mij dat er mensen waren die op hem wilden rijden.
Het kasteel was inmiddels dichtbij. Ik zette de afdaling in. Aetia bevrijdde mij uit de teugels en tuigde mij af. Zij liep naar het kasteel, ik ging terug de stal in.
Na een dag vliegen was het tijd om uit te rusten. Maar morgen, morgen zou ik een plan bedenken om van dat paard af te komen. Na morgen zal hij voorgoed verdwenen zijn. Overmorgen, dan pas zal ik met een gerust hart kunnen slapen.
Er zijn nog geen reacties.