31-DULCE
Sommige zaken wilde Dulce helemaal niet meer hebben. Een van die dingen was het nog weten van het telefoonnummer van zijn huis, voor zover dit gebouw van Desastre niet zijn thuis was. De mobiel op zijn zak begon al vroeg in de morgen te trillen. De klok gaf aan dat hij eigenlijk nog in bed moest liggen, slapend. Toch kon hij het niet, en stond hij buiten de frisse ochtendlucht in te ademen. Voor hem lag een opengeslagen notitieboekje. Datums met daaronder een vlug handschrift waren alleen zichtbaar. De wereld voorbij de papieren, daarin was hij niet welkom.
Leider zijn vergde veel energie. Vaak genoeg vroeg hij zich af waarom hij deze taak op zich had genomen. Hij kon nu thuis zitten, tv kijken, lezen, alles tussen vier veilige muren. Inwoners van Amm wisten niet van hem af en ontweken hem niet. Hij kon kopen wat hij wilde, want hij had er het geld voor, en anders kreeg hij het wel van een van zijn ouders. Maar dat was niet wat er nu gebeurde. Hij zat ergens in een uithoek van Amm te overleven, mensen op te jagen en te overvallen, liet ze bloeden en haalde geen eens hulp voor ze. Natuurlijk noemden ze hem dan de demon van Amm. Dulce was niets anders dan dat.
Het getril irriteerde hem langzaamaan en hij legde de telefoon op de tafel. Het geluid ging gewoon door. Herhaaldelijk verscheen het nummer van zijn huis p het scherm. Hij had er niets aan nu op te nemen. Hadden ze het briefje met zijn nummer nu pas gevonden of gingen ze nu bellen omdat ze hem miste? Nu pas?
Hij miste ze niet, nam daarom de telefoon niet op en staarde terug naar het boekje voor hem. Het was oud en nieuw tegelijkertijd. Al heel lang had hij het, maar niet langer dan alle foto’s. Hierin stond zijn ervaring met Amm, van zijn eerste dag tot het heden. Sommige datums waren met rood onderstreept en hij wist prima wat het betekende. Hij was Casos tegen het lijf aangelopen. Andere datums waren met groen onderstreept. Hij was de Orden tegen het lijf aangelopen. Zeldzaam waren de paarse strepen. Hij was met mensen gaan praten om zijn bende op te richten en had gefaald. Nog minder waren de oranje strepen zichtbaar. Hij had met mensen gepraat en had succes gehad. Zes strepen, zes datums die niets gemeen hadden. En toch zaten zij hier nu, proberen te overleven, als een stel konijnen die veilig in hun hol schuilden voor de groep jachthonden buiten.
Nu ging zijn mobiel weer. Het nummer was onveranderd. Dulce zuchtte en sloeg de pagina om van zijn boekje om, om weer te kijken naar het scherm. Waarom hielden ze niet op na de tweede keer? Was het zo dringend. Traag pakte hij het stuk technologie vast, net als zijn boekje en liep terug naar binnen om daar de mobiel op te nemen. In zijn hoofd klonk de onrustige stem van zijn moeder al, misschien ging ze wel smeken. Waarom wilde ze hem nu terug? Wisten ze af van zijn levenswijze, wat hij deed? Zijn vader kon ook best aan de telefoon zijn, en die zou niet blij zijn met wat hij deed. Hem horen schreeuwen was wel het laatste wat Dulce vandaag wilde horen. Of zijn zusje, al was die kans klein. Hoe oud was ze nu? De laatste keer dat ze elkaar in dezelfde kleur ogen hadden aangekeken, leek ze wel acht. Hoe snel zou tijd om kunnen gaan?
Het was echter geen van zijn familieleden die aan de andere kant van de lijn waren. Eerst was er niets te horen, slechts de natuurlijke geluiden van Desastre’s onderdak. Belleza lag op de bank te slapen, met een hak die soms tegen het meubelstuk aantikte. Enojado had een discussie met Rico, wat de laatste tijd na Rico’ songeval wel vaker gebeurde dan normaal. Zich er zorgen om maken deed Dulce echter niet. Ze hadden elkaar nodig en dat wisten ze, dus zo ver zou het niet gaan.
Vervolgens waren er andere geluiden te horen. Vage stemmen wisselden zich af met geschuifel van meubelstukken en andere stemmen, die hij wel herkenden, maar het niet wilde. Pas toen de meest bekende en gevaarlijkste stem te horen was, stopte Dulce met rondlopen en bleef als een standbeeld staan. Het geruzie van twee leden was niet meer te horen. Het getik van een hak was eveneens verleden tijd voor hem.
‘Nummers verraden zo veel. Niet handig voor een bende, is het niet, kleine leider van Desastre?’ Lucifers stem had de natuurlijke spot weer. Ging die überhaupt wel weg?
Er spookten duizend vragen door Dulce’s hoofd heen. Was Casos in zijn huis, bij zijn familie? Zo ja, wat hadden ze daar te zoeken? Hij voelde hoe paniek zijn hoofd overnam, hem blind maakte en hem in controle kreeg. Diep haalde hij adem en dwong zijn ledematen naar hem te luisteren. Casos wist toch al hoe hij over ze dacht, hij hoefde geen moeite te doen zijn angst te verbergen. Voor hen- vooral voor Lucifer- was hij een geest geweest, ze keken dwars door hem heen. Hij kon ze niet opjagen zolang ze niet in dat soort paranormale zaken geloofden.
Dus moest hij ervoor zorgen dat ze dat wel werden.
Het nam niet volledig de paniek in hem weg, alleen het deel dat ervoor zorgde dat hij wel kon praten. ‘Wat wil je, Lucifer?’ was zijn eerste vraag. Lucifer was geen persoon die contact op ging leggen als het niet nodig was. Teveel risico’s. Hij moest wel een reden hebben, al was het dat hij hem miste, wat onwaarschijnlijk was.
‘Laten we het kort houden.’ Die zin was altijd het begin van een korte, maar duidelijke boodschap waar geen nee tegen te zeggen was. Dit was in het nadeel zijn. Dulce bereidde zich voor door aan ergere dingen te denken. Zijn familie was vermoord. Ze hadden hen gemarteld om informatie over hen te krijgen, zodat Casos hen kon aanpakken, niet de Orden. Het was niet waar, of de andere leden moesten er heel goed in zijn het gejammer van zijn zusje na te doen. Misschien waren ze er nu mee bezig, kreeg hij te horen van Lucifer dat tijd ook al niet meer aan zijn kant stond.
‘Doe wat je niet laten kan,’ murmelde Dulce, al denkend aan andere verschrikkelijke dingen. Casos stond nu voor de deur en kon die elk moment in rammen, en zo een einde maken aan Desastre.
Lucifer lachte zijn ook al zo natuurlijke lach. ‘Alsof ik dat nog niet van plan was.’ Hij zweeg kort, waardoor de achtergrondgeluiden nog duidelijker waren. ‘Volgens mij weet je wel waar we zijn?’
‘Niet in die varkensstal van jullie.’
‘Nummers, kleine leider, verraden veel van iemands plaats. Ik dacht dat je luisterde.’
‘Ik luister ook, zal wel moeten.’
Dulce bewoog weer, liep met grote, gehaaste passen naar de kamers van de andere leden om ze wakker te maken. Hij kon niet alleen gaan naar zijn huis om Casos te zeggen dat ze weg moesten blijven. Ten eerste had hij daar het lef niet voor, ten tweede voelde het niet goed. Het was te open en te bloot. Hij had een sterke muur om zich heen nodig, een schild waarop hij kon vertrouwen, een harnas die hem goed paste. Deze zes mensen waren het.
‘Goed dat je dat tenminste begrijpt. Ik mag niet teveel zeggen, dat verpest de hele verrassing,’ was de stem van Casos’ leider weer te horen.
‘Je zou het ook kort houden, gebeurt ook niet.’ Het was een voordeel dat Lucifer hem niets door de telefoon heen aan kon doen.
Aangekomen in de kamer van de tweeling, niet hun vaste plaats, maakte Dulce eerste Gemelo wakker en gebaarde dat hij zijn zus wakker moest maken, zodat hij wel weer moest luisteren naar wat Casos hem opdroeg. lucifer klonk zakelijk, wat geen goed teken was. Dit was onderhandelen, en dat had alleen maar nadelen voor Desastre.
‘Ik betaal de rekening uiteindelijk niet, dat scheelt.’ Er viel iets, en Dulce gokte dat het een van de oude vazen in zijn huis was. Zijn moeder zou er niet blij mee zijn, het had haar veel tijd en geld gekost. Maar wat maakte dat uit? Het was minder waard dan haar leven. ‘Je huis is eigenlijk wel gezellig. Ik begrijp niet dat je er nooit meer komt. Ze missen je.’
Het waren die verzameling woorden die Dulce’s hoofd leeg maakte en daarna volgepropte met herinneringen aan het huis. Ja, het was gezellig. Geregeld kwamen er wel mensen langs, kennissen van zijn vader en moeder, die hij mochten die hem mochten. De sfeer daar was heel anders dan hier. Vijandschap hing er niet, maar zeker weten nu wel. En ze misten hem, ze hadden dus wel gezegd dat ze familie van hem waren. ‘Wat moet je in dat huis? Geef gewoon antwoord op mijn vragen, verdoemde engel.’
De bijnaam liet de man aan de andere kant van de lijn gniffelen. ‘Zwaktes van jou ontdekken. Je kamer is nog zoals je hem denk ik heb achtergelaten. Boodschappen aan onze bende, wat waren ze aardig. Vriendelijkheid kun je wel weer terugkrijgen, als je het mij vraagt.’
‘Niemand vraagt je dat.’
‘Dat bedoel ik dus.’
Derecho was moeilijker wakker te krijgen, merkte Dulce zodra hij zijn kamer binnen stapte. Hij schreeuwde nu wel, het leek de man niet wakker te maken. Uiteindelijk haalde hij de dekens van hem af en porde hem in zijn zij, een paar keer, totdat de blauwe ogen van Derecho hem chagrijnig aankeken. Tijd om het uit te leggen werd Dulce niet gegeven. Casos was niet van het geven, ze waren van het wegnemen.
‘Terug naar waarom ik bel, Ayudar wordt gek van mijn gepraat, zie ik net. Ik weet niet hoeveel je familie je nog waard is, maar ze lijken bereid te sterven voor je. Dat zou echter zonde zijn, is het niet?’
Dat was het teken om stampvoetend terug naar de woonkamer te lopen, de neiging te onderdrukken te gaan schreeuwen tegen Lucifer en de telefoon stukgooien op de vloer. Met veel ongeduld duwde Dulce Rico en Enojado uit elkaar en ging op de aanrecht zitten. Zijn benen liet hij niet stilzitten, hij bewoog ze wild, alsof hij al oefende hoe snel hij kon rennen naar zijn huis. ‘Waag het niet ze aan te raken met die vuile handen van je,’ siste hij laag om dreigend over te komen. De twee mannen keken naar hem op en hij wuifde het weg. Rico bood aan de telefoon over te nemen. Dat was al helemaal geen goed idee. Al was het misschien beter om zijn boosheid te beheersen, het waren zaken die hem niet aangingen. Hij kende zijn familie niet, al dacht hij dat wel. Hij kende Lucifer niet zoals Dulce hem kende. Hij was geen deel van zijn verleden, maar een deel van die van Dulce en dat maakte dit alles moeilijker. Dreigend zijn tegenover zijn vijanden lukte nooit, hij had een reden om ze vijanden te noemen.
Met veel kracht schopte Dulce de man weg en ging ongestoord verder met niet stilzitten. Het leverde een korte schreeuw en vloek reeks op. Nog meer acties volgde; Belleza die wakker werd en de tweeling die kwam kijken, staand in hun halve nachtkleding en half in hun normale outfit.
‘Ik zou niet durven nu je zo tegen mijn praat.’ Het klonk echter niet gemeend en Dulce kon het beeld niet uit zijn hoofd krijgen van die jongeman die stond in de woonkamer met gebroken glazen en lijken van familieleden om hem heen. De inwoners van Amm hadden gelijk gehad met de bende naam. Casos bestond uit gevallen engelen en hij wilde niet te maken krijgen met dat soort wezens. Hij kon niet tegen ze vechten.
‘En laat geen van jouw vrienden ze ook aanraken,’ wist hij de toon van eerder nog vol te houden Het beeld zat op zijn netvlies gebrand en leek niet weg te willen gaan, hoe vaak hij ook knipperde.
‘Zou ook niet gebeuren.’
Of Dulce opgelucht moest zijn of niet, kon hij niet bepalen. De vuile spelletjes van bendes waren niet te vertrouwen. Hijzelf was namelijk niet te vertrouwen, waarom zouden anderen dat dan wel zijn? Hij moest nu wel naar huis gaan. Al had Lucifer gezegd dat hij en zijn bendeleden zijn familie niets aan gingen doen, ze konden nog steeds meer doen. Het huis in de fik steken, dan raakten de vlammen zijn bekenden aan. Er waren teveel manieren waarop hij ze kon verliezen en als hij niet snel erheen ging, ging Casos nog testen welke manier hem het meeste pijn zou bezorgen. Genoeg om hem te laten instorten, hem stuk te maken. Want dat was de reden dat Casos standbeelden maakte.
Later, op weg naar zijn vertrouwde omgeving, drong het tot Dulce door dat Lucifer bij Ayudar was. Het zorgde voor meer vragen. Wat moesten die twee met elkaar in een ruimte, zijn ruimte nog wel?
Er zijn nog geen reacties.