Met zijn handen over elkaar heen geslagen bekeek Dulce voor enkele minuten Brutus. De man leek geen aanstalte te maken hen naar buiten te sturen, wat een wonder was. Hij had zich echter ook niet voorbereid op hun komst. Nu zijn bende hier nu toch al was, kon hij beter het in zijn voordeel gebruiken. Hij had al laten zien waar ze toe in staat waren. Al zou Brutus dat onderhand al moeten weten.
De man was de tweede die naar hen gestuurd was, vlak na de eerste. Ze hadden geen tijd gehad om opgelucht adem te halen, ze moesten gelijk doorwerken met overleven. De Orden had het slim aangepakt. Ze hadden hem vast tegelijkertijd met de eerste op de hoogte gebracht van hen, zodat ze gelijk elkaar op konden volgen. Brutus’ manier van bendes aanpakken was anders dan de vorige, wt bewees dat de Orden hun medewerkers vrijheid gaf, als de missie maar gebeurde. Terwijl Falar, de eerste, was van het observeren van Dulce, was Brutus van de directe aanpak. Gevecht na gevecht, daar waren ze in verwikkeld. En niet met zijn allen, dat was het probleem. Brutus leek te weten dat een bende bestond uit mensen, die ieder een andere manier van denken en doen had. Kennis die bij de mensen in Amm zeldzaam was.
Hij kwam toch niet uit deze stad. Dat had hij zelf aan Dulce verteld. Hij had gezegd dat hij de vuile spelletjes van bendes zelf had gespeeld. Met overdreven gebaren en een gevaarlijk uitziend mes had hij aan hem vertelt hoe hij nachten moest doorbrengen in de grachten van Amsterdam. Terwijl hij Dulce liet bloeden, verteld hij over wat zijn bende, Nacht, de inwoners had aangedaan. Of hoe hij later inzag dat het nergens op sloeg.
Nu was het tijd om die rollen uit het verleden om te draaien.
‘Desastre, wacht op de gang,’ en Dulce wees naar openstaande deur van de woonkamer die leidde naar de donkere ruimte.
Natuurlijk leverde dat vreemde blikken op en aarzelende voetstappen. ‘Weet je zeker dat je dat wel wil?’ vroeg Rico, die als eerste langs hem liep. De man leek geen moeite te hebben met bewegen, hij was niet gewond en zijn oude wonden waren volledig geheeld.
‘Ik weet heus wel wat ik doe.’
Brutus leek aantslate te maken achter zijn groep aan te lopen, alleen hield Dulce hem vlug tegen door hem bij zijn schouder te pakken. Het ging moeizaam door het verschil in lengte. De man probeerde zich los te rukken met zoveel kracht dat Dulce wel los moest laten. Toch was hij sneller bij de deur aangekomen en bleef ervoor staan, hem eerst dichtgooiend. De klap leek het huis te laten schudden. ‘Het is misschien beter dat je gaat zitten. Daar bijvoorbeeld, op je bank.’ Zijn vinger trilde niet, precies zoals de leider van Desastre had gehoopt. Hij moest kalm blijven. Hij had deze man al een paar keer overleefd. Dit stuk van de Orden was makkelijk te slaan.
‘Het is misschien beter dat jij je spullen pakt en weggaat. Nu bijvoorbeeld.’ Brutus’ poging om dezelfde, snerpende ondertoon te hebben, slaagde.
Het liet Dulce koud. Hij had een plan en dit mens zou het niet in de war schoppen. Als hij de koning moest slaan, dan deed hij dat. Als hij daarbij andere neer moest slaan, deed hij dat ook. Het was niet moeilijk. Het leven hier was dan wel geen spel, de Orden had hem uitgedaagd en hij kon dat niet afslaan. Zo laf was hij niet en zo laf zou hij niet blijven.
Snel schoot hij naar voren om met zoveel kracht tegen Brutus op te botsen dat ze samen vielen. Ook deze klap was duidelijk te horen. Gemompel achter de deur leidde de twee niet af, maar de deur bleef gelukkig gesloten. Dulce greep het shirt van Brutus vast en zijn knokkels begonnen wit te zien. Langzaam boog hij naar voren, waardoor de kleur van Brutus’ ogen zo duidelijk was dat doorhad dat het net alleen bruin was. ‘Het was misschien beter mijn aanbod aan te nemen, Orden. Maar je vloer zou ook best lekker liggen, is het niet?’ vroeg hij glimlachend. Tijd om het antwoord aan te horen had hij niet. Hij was niet veilig hier, niet veilig in deze omgeving en niet veilig zo dichtbij de orden. Brutus was sterker dan hem, fysiek dan. En hoewel het gevecht van eerder hem al veel energie had gekost, een echte vechter verspilde niet al zijn energie aan een gevecht. Hij kon net zo goed hem nu van hem afduwen, naar de telefoon rennen, het nummer van de Orden intikken en zeggen dat Desastre hier stond. Zouden zij dan wel genoeg tijd hebben om weg te komen?
Niet zo denken, dacht Dulce. Je hebt hem schaakmat gezet, een zet kan hij nog doen en mensen beschermen altijd zichzelf, niet anderen als ze deze tijdsdruk voelen. Zo werkt het brein van ze.
‘Dus, ervan uitgaand dat je wel goed ligt, wil ik weten wat Ayudar van plan is. Nu graag.’ Om zijn woorden kracht bij te zetten, duwde hij Brutus omhoog en liet zijn hoofd weer op de vloer bonken.
Een tweestrijd was te merken. Brutus bewoog zijn hoofd om Dulce niet aan te kunnen kijken en mompelde een paar woorden, vast en zeker door de pijn. ‘Hoe moet ik weten wat hij van plan is, joch?’
‘Jullie werken bij dezelfde organisatie. Jij hielp hem om Rico te komen. Jullie hebben vast wel gepraat en jij hebt hem vast wel informatie van jouw keren aan hem verteld. Is het niet?’
Meer gemompel dat onverstaanbaar was en alweer het gebonk van een hoofd dat een hard oppervlakte aanraakte op een ruwe manier. De antwoorden moesten er zo te merken wel uitgeslagen worden en dat zou beide groepen nadelig uitputten. daarnaast was Dulce geen fan van deze manier. Het was Brutus’ manier geweest om aan zijn informatie te komen. Hijzelf wachtte het liever af. De tijd vandaag werkte echter net mee, en haast had hij. Hij moest nog teveel doen. De Orden was slimmer gerworden met elk mannetje dat het meer stuurde. Ze hadden een strategie, en hij niet. Nog niet.
‘Is het zo moeilijk te verstaan? Ben je doof? Moet ik met minder woorden praten?’ Deze kans moest Dulce wel aannemen. Een kans als dit in de toekomst krijgen was moeilijk, en dat wist hij., Dat Brutus niet mee wilde werken, alleen om de Orden te beschermen, of beter gezegd; Ayudar, dat moest hij zelf weten. Maar hij wilde de informatie zodat hij zich voor kon bereiden en zodat hij de groep kon voorbereiden. Het was nodig om in leven te blijven. En als Brutus niet gauw gaf wat hi wilde, zou hij niet in leven blijven.
‘Je moet gewoon helemaal niet praten.’ Deze keer was het gemurmel van hem wel hoorbaar, al was het zeker niet hetgeen wat hij de hele tijd had gezegd.
Met samengeknepen ogen en een scheef hoofd staarde de leider van Desastre naar het bloed van zijn tegenstander. Een klein plasje was ontstaan naar zijn hoofd door de klappen en de eerdere wonden leken minder te bloeden. ‘Ik stop pas met praten als jij mij verteld wat Ayudars plan is. Dat is toch niet zo moeilijk te begrijpen?’ vroeg hij luider en luider. Elk woord bevatte zijn ongeduld en woede, zijn kennis dat dit spel te gevaarlijk was om te spelen. Hij was hier niet slim genoeg voor, maar wel snel genoeg.
‘Prima. Je wil het weten, demon, dan vertel ik het wel.’ Diep werd er adem gehaald. Pijn schoot door Dulce’s hoofd heen, zo sterk dat hij geschokt Brutus’ shirt losliet en zich naar achter liet vallen. DE wereld was er twee keer, een keer vager dan de ander. Brutus boog over hem heen, of zelfs twee keer. Hij had hem een rake kopstoot gegeven. Het zal weer eens niet, dacht Dulce, terwijl hij zijn ogen sloot. De pijn begon een hartslag te krijgen en het bonkte tegen zijn huid aan alsof het zijn lichaam wild everlaten. Wanneer was de laatste keer dat hij dit had gevoeld? Kwam het toen ook al door deze man of kwam het door die andere Amerikaan van de Orden? Of was het door Casos? Misschien zelfs door een inwoner van Amm die niet slim genoeg was tegen Desastre in te gaan. Hij wist het niet, of hij kon er gewoonweg niet aan denken. Met een kreun probeerde hij gehaast weer op te staan om de rest erbij te halen, maar de tweedelige wereld leek het niet met hem eens te zijn. Zuchtend liet hij zijn hoofd rusten op de vloer.
‘Ayudar houdt niet van bendes.’
De stem van Brutus was ver weg maar te dichtbij. Ruimtebesef leek Dulce eveneens in de steek te hebben gelaten. Vaag zag hij wel de man voor hem ijsberen, als een waakhond over hem. Brutus aan zijn kant hebben zou wel een hele eer zijn. Iemand die van een bende naar de Orden is gegaan en toen weer terug kwam bij een bende. Het was zeldzaam, maar op dit moment hoopte Dulce dat hij toch wel de kant van de Orden zou verlaten. Die mensen verwoesten levens, deden niet aan tweede kans. Ze zouden hem opsluiten, in zijn eentje zou hij in het duisternis van een cel zitten en ze zouden hem er alleen maar uithalen als ze hem wilde ondervragen. Om hem pijn te doen met woorden. En dan? Terug de duisternis in die zijn vriend toch niet was. Het was een verrader, het koos geen kant. Het was waar mensen het aanbidden en het viel mensen aan die hem slecht deden.
De gedachte zorgde ervoor dat Dulce moeite kreeg met ademhalen. De zuurstof leek niet voor hem bestemd te zijn. Het was niet voor hem gemaakt. Alweer sloot hij zijn ogen en probeerde aan iets anders te denken. Hij concentreerde zich op Brutus, die doorpraten en door bewoog.
‘Toch, hij kent ze. En hij weet hoe hij ze aan zijn kant moet brengen. ‘De vijand van mijn vijand is mijn vriend’ zei hij laatst tegen mij. En ik heb wel een idee wie jullie vijand is, naast de Orden. Dat weet je zeker ook wel, kleine demon.’
Desastre had zoveel vijanden. Iedereen daarbuiten was een vijand. Iedereen die niet meewerkte was een vijand. Met moeite kreeg de wereld weer een vorm en ging Dulce rechtop zitten, al leunend tegen de kleine eettafel aan. ‘Je bedoelt toch niet Casos? Die bende gaat Ayudar echt niet helpen.’ Als dat wel zo was, dan had hij een groot probleem. Maar Casos die iemand hielp, dat zou een achtste wereldwonder zijn.
‘Wat hoor ik daar? Angst?’ Brutus moest kort lachen, om daarna op de stoel van de eettafel te zitten om neerbuigend neer te kijken op Desastre’s leider. ‘Nee, Casos zou Ayudar niet helpen. Maar hun leider wel. Ze kennen elkaar langer dan vandaag en die band die ze hebben, die kan nog wel eens in het nadeel van jou werken.’ De grijns op zijn gezicht bezorgde Dulce kippenvel. Veel kon hij er niet aan doen. De kracht om hem weg te slaan, had hij niet meer. De kracht om op te staan, was blijven liggen op de grond. Het gebonk in zijn hoofd weerhield hem ervan wilde bewegingen te maken of zelfs zo actie te ondernemen. In plaats daarvan drong het tot hem door. Lucifer wilde iemand helpen en die iemand was Ayudar. Waarom zou hij dat willen doen? Hj mocht niemand, alleen zijn groepje. Hulp geven aan de Orden zou zijn dood worden, iedereens dood. Zo ver zou de leider niet gaan om Desastre een kopje kleiner te maken. Zo ver zou geen enkele bende gaan.
Of toch wel? Was zijn gaat zo diep dat hij er blind door was geworden en hij niet nadacht over de gevolgen van zijn actie? Als dat Casos was, waarom was hij dan nog zo bang voor ze.
‘Hoe weet je dat zo zeker?’ wist hij uiteindelijk te vragen zonder zichzelf pijn te doen.
Brutus boog voorover, zijn schaduw leek een eigen persoon te zijn die Dulce op zijn plaats hield. Zijn armen waren ijzersterk en niet voelbaar, zijn greep eveneens. ‘Ze kennen elkaar sinds hun geboorte. Ze hebben van alles gedeeld, zoals hun achternaam. Ze weten teveel van elkaaren zijn te bang dat de rest va de wereld dat ook te weten komt.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen