‘Ik haat je!’
Alsof ik dat nog niet door had, dacht Ayudar knarsetandend. Ieder lid van een bende dacht dat wel minstens drie keer per dag. Ze zagen hem lopen, wisten waar hij vandaan kwam en dan haatten ze hem. Ze keken niet verder dan zijn reputatie.
Fuego, zijn broer note bene, moest wel beter weten. Maar dat deed hij niet, of hij liet het niet zien. De familiebanden waren verleden tijd, voor beide mannen. Niemand wilde meer te maken hebben met iemand en dat was op dit moment in het gebouw wel te merken.
‘Wie denk je wel dat je bent om hier aan ons een bezoek te brengen?’ vervolgde Lucifer, terwijl hij om zich heen gebaarde. ‘Je denkt dat wij het leuk vinden dat je op komt zoeken om te vragen of we je willen helpen? Waarom wil je onze hulp? Ik ken de Orden langer dan vandaag en er zit een addertje onder het gras. Dus vertel die nu meteen, zodat we tenminste het eerlijk kunnen houden.’
Micheal, die zich hersteld had van de klap tegen de muur, leek zich met de discussie te willen bemoeien, maar werd al snel tegengehouden door zijn leider, die met nog wildere gebaren hem naar achter drong, alsof hij een wild dier was. Het aanzicht had iets sierlijk, iets dat dansers en vechters beiden hadden. Grote bewegingen die toch dodelijk konden zijn.
Zelf wilde Ayudar er niet naar kijken. Nu niemand meer op hem lette- ze waren te druk met elkaar kalmeren- zag hij zijn kans schoon om over te gaan naar plan B. Natuurlijk had hij ergens wel geweten dat Casos niet zo makkelijk mee ging werken. Hoewel ze over vele dingen niet moeilijk deden, zoals de leden of de naam, waren er bepaalde zaken waar en geen discussie met hen over kon voeren. Blijkbaar was de vijand helpen daar een van.
De papieren die meneer Jefe aan het einde van zijn bespreking over Casos had gegeven wogen zwaar in zijn handen. In stilte bladerde hij erdoorheen. Veel stond er niet op. Informatie verzamelen leek nog steeds een moeilijk deel van de baan te zijn. Toch had hij het meeste niet nodig. Hij wist meer over Fuego dan ieder ander mens wist. Het was een verbazend feit dat niemand de link tussen hen had gelegd, al kon het komen doordat Lucha een veelgebruikte achternaam was in Amm zelf.
Foto’s staarde Ayudar aan, totdat hij kwam bij hetgeen wat hij wilde hebben. De uitdagende blik van Casos’ leider leek hetzelfde effect op hem te hebben, ook al was het slechts een foto. Een paar schetsen had meneer Jefe ook meegegeven, die lieten zien hoe zijn broer steeds minder familie van hem was. Eerst het kapsel, dat van kort naar heel lang haar was gegaan, van grijs naar geel en zwart, totdat het rood en zwart zoals nu was. De gezichtsuitdrukking, die van een kleine glimlach naar geen lach ging, of de lichtjes in zijn ogen die doofden, elke keer meer, totdat ze helemaal weg waren. De kleding, die van acceptabel naar steeds meer zwart ging en ruwheid uitstraalde. Fuego was veranderd in Lucifer. De persoon waar Ayudar naar keek, was niet langer meer zijn broer, maar de beruchte leider van Casos. Een bende die de naam had geaccepteerd omdat mensen wisten dat ze zich wel engelen noemen, maar zich gedroegen als gevallen engelen.
‘Er zit geen addertje onder het gras. Ik ben hier omdat ik jouw hulp wil.’
Zodra Ayudar die woorden had uitgesproken, wist hij wel wat voor soort effect het had op de aanwezigen. Iemand van de Orden die ten eerste hier was en zei dat hij hier vrijwillig was, was een ding. Dat diezelfde persoon ook nog beweerde dat hij echt hulp nodig had van een bende, nota bene de vijand, was een heel anders verhaal.
Blijkbaar wilden zij dat verhaal wel horen.
Lucifer en Michael hielden hun monden dicht, terwijl hun woorden nog te horen waren door de aanwezigheid van muren. ‘Je wil dus zeggen dat je hier bent omdat je dat echt wil?’ vroeg Lucifer met verbazing in zijn stem.
‘Ben je doof?’
Er was geen grens die liet zien tot hoever mensen konden gaan met een houding opzetten tegen de leider, maar Ayudar had door dat hij vervaarlijk dichtbij die grens was gekomen door die drie woorden. In hun jeugd hadden ze dat nog wel kunnen zeggen, nu was het anders. Hij was niet langer daar in die tijd, hij was hier en elk woord dat hij teveel zei of verkeerd zei, kon letterlijk zijn dood worden.
Uit de schaduw achter een tweetal bewoog iemand naar hen allemaal toe. ‘Hoe lang blijft die jongen nog hier? Hoe lang gaan jullie nog tegen hem tekeer?’ De spreker had blonde haren die overal heen stonden, behalve zo te merken de goede kant. De bruine ogen kregen iets van geel in het zwakke licht waar hij in stond. Zo te merken meende hij die vragen. Verveeld leunde hij op de schouder van Michael, die hij hoofdschuddend aanstaarde. ‘Hij biedt jullie letterlijk de mogelijkheid aan de stad van jullie te maken. Is dat niet wat jullie altijd wilde?’
‘Houd je mond, Gabriel, je weet niets van de Orden,’ verzuchtte Lucifer, een mislukte poging om de jongeman het zwijgen op te brengen.
Integendeel, het leek hem aan te sporen verder te gaan. Ongemakkelijk staarde Ayudar van Lucifer naar Gabriel en weer terug. Hij merkte hoe hij het papier verkreukelde, en zodra hij het weer glad ging strijken, gooide Gabriel zijn gehandschoende handen in de lucht en schreeuwde dat Lucifer en zijn hele groep hopeloos waren. Ayudar moest hem wel gelijk geven.
De aandacht ging weer naar hem, of eerder naar de papieren in zijn handen. Nog voordat iemand kon vragen wat ze inhielden, schraapte Ayudar zijn keel om het antwoord te geven. ‘Zo te merken wil je niets met mij te maken hebben, Fuego’
De jongeman maakt een geluid dat verdacht veel leek op het blazen van een kat.
‘Dan zitten we op dezelfde pagina,’ en Ayudar bladerde naar de pagina waar zijn broers gezicht op stond. ‘Ik wil ook niets met jou te maken hebben.’
‘Waarom ben je hier dan?’
‘Omdat ik wat te maken wil hebben met je bende. Met jullie kennis. Maar niet met leden,’ legde hij langzaam en duidelijk uit.
Lucifers wenkbrauwen veroorzaakte een frons en hij schudde zijn hoofd met een halve grijns. ‘Je wordt steeds vager. We willen je best helpen als je ons verder met rust laat. Voor altijd. Hou de Orden van ons vandaan, dat is wat we vragen van jou.’
‘En jij denkt dat je dat kan krijgen?’ Het was juist de taak van de Orden om bendes te verdrijven. Ze konden geen uitzondering maken omdat een lid hulp riep aan een bende die dat terug van hem eiste. Zo werkte het systeem niet. Daar had hij geen jaren van zijn leven aan verspild. Als Lucifer, als Casos, dacht dat deals maken zo makkelijk ging, hadden ze geen idee.
‘Ik hoop het te krijgen,’ gaf Lucifer antwoord. Het klonk eerder als: ‘ik zal het krijgen en ik zal daar persoonlijk voor zorgen.’
En dat was de druppels. Ayudar had de papieren meegenomen voor dit. Hij wist hoe geheimen niet werden onthuld in dit onderdak. Het verleden mocht niet naar binnen komen. Maar hij was hier nu, en zo was het verleden van de leider van Casos hier, een lid dat de deuren dagenlang dicht hield. Hij vervulde die taak elke dag, elke nacht, elk jaar, voor en al te lange tijd. Nu nog steeds. Wat hij echter niet wist was dat Ayudar zijn verleden was, niet iemand anders. Niet hun ouders. Niet het boekje. Niet de ketting die net onder zijn shirt zat. Het was een persoon.
Alweer schraapte Ayudar zijn keel en ging beter zitten op de stoel. ‘Je weet prima dat hopen niet genoeg is. Het hopen van jou dat bendes scholieren met rust lieten, heeft ook niet geholpen. De leerlingenraad heeft niet geholpen. Integendeel zelf, het is erger. En dat komt door jou.’
Lucifers gezicht vertrok amper. Alleen zijn wenkbrauwen zakten een klein beetje en de blik in zijn groene ogen werd zachter. Zijn houding bleef hetzelfde, rechtop en trots, al leek hij vanbinnen niet zo te zijn. Ayudar wist hoe zwaar dat onderwerp lag bij zijn broer. De school waar zij gezamenlijk heen waren gegaan, hadden vaak last gehad van overvallen op leerlingen. De ene keer kwamen ze thuis met al hun geld, de andere keer hadden ze niets meer. Het viel eerst niet op. Niemand sprak erover, misschien omdat de bendeleden gedreigd hadden. Al dat gepraat zou het alleen maar moeilijker voor hen maken hun doel te bereiken. Per toeval had Fuego het eigenlijk ontdekt, of beter gezegd, meegemaakt, en niemand wist er in het begin over behalve Ayudar. Toen Fuego’s vrienden. Toen de leerlingenraad. Toen de leraren. Toen de school. Toen de ouders.
Het waren jaren of maanden, waarin Fuego actief was geweest met noteren wat er precies gebeurde. Dan werd een leraar overvallen, of dan weer een leerling of soms een ouder. Hij noteerde het in het notitieboekje waar algauw ook instond hoe hij een einde aan levens wilde kaken. De lust naar wraak werd groter, de afstand tussen zijn familie ook.
Ayudar was er in het begin blind voor geweest en dat wist hij. Hij dacht niet verder dan dat zijn broer de bende wilde stoppen, maar zodra hij dat wel deed en door kreeg hoe zijn broer het wilde doen, begon hij alles op te merken. Het laat thuiskomen of het ineens afspreken. Op briefjes in het boekje stonden delen van plannen van Fuego, die Ayudar al snel als een puzzel in elkaar had gezet. Contact met de bende opnemen en doen alsof hij alles begreep. Lid worden en zo hun vertrouwen winnen. En dan toeslaan, van binnenuit, wanneer niemand het verwachtte. Het was het hol van de leeuw binnengaan en het zijn eigen hol maken. Maar Fuego was de leeuw geworden en er was geen weg meer terug. Oude Fuego had hij opgegeten. Nieuwe Fuego zelf zat op een troon gemaakt van zijn botten.
Uit het gesis was eerst niets te verstaan. Het waren woorden, maar niet van deze aarde of van deze tijd. Pas toen Lucifer een paar stappen naar achter deed, waren de woorden wel van dit tijdperk. ‘Je begrijpt het niet dus hou je mond.’ Het was een roep en het was een fluistering. Er was woede en er was verdriet.
‘Leg het dan uit. Leg uit waarom je hier heen bent gegaan om nooit meer terug te komen,’ en Ayudar boog naar voren toe. Nieuwsgierig ernaar was hij niet, hij wist het toch al. Hij wilde dat echter de rest het ook te weten kreeg.
‘Het was niet mijn bedoeling langer te blijven dan nodig was. Wist ik veel dat de regels waren dat als je de leider versloeg je de titel zelf moest overnemen. Niemand had dat verteld aan mij. Niemand had mij verteld dat ze zich gedroegen als een stelletje wolven.’ Er werden meer stappen naar achter gemaakt met veel haast dat het een wonder was dat Lucifer nog niet gevallen was. Al zou dat zeker snel wel gebeuren. ‘En ik dacht dat ik ze als ik hun leider was, ze wel duidelijk kon maken dat hun gedrag niet juist was. Maar nee, natuurlijk niet. Ik ben hier te lang gebleven, maar ik kan niet weg. Ik moet hier blijven. Zij moeten hier blijven. Al is dat niet het beste voor ons allemaal.’
Er viel een stilte. Mensen keken naar hun leider met een andere blik in hun ogen. Rafael stond nog steeds op de achtergrond, te pulken aan zijn armbanden en wilde naar voren stappen, maar werd tegengehouden door Michael die wel naar voren stapte om Lucifer zijn hand aan te bieden. Er was nog wel vuur in hun kijkers, het brandde nog even fel, maar het leek uit te doven. Ze stonden erbij als kaarsen, die wachtte op het moment dat de grootste en sterkste kaars stukjes vlam aan hen wilde doorgeven. Hij bewoog echter niet. Hij maakte geen aanstalte te helpen, dus niemand deed het.
‘Ik had het verdomme moeten weten,’ mompelde Lucifer. Hij liet zich vallen op de grond en bleef liggen in het kleine plasje water. Michael liet zijn hand zakken en haalde hem door zijn haren, om terug te leunen op Rafael. Geen aanstalte maken om weer op te staan en weg te vliegen van zijn problemen, murmelde Lucifer verder. ‘Ik had moeten weten wat ze hier altijd zeggen. Cría cuervos y te sacarán los ojos.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen