‘Willen we echt zo eindigen?’ Dulce’s stem trilde toen hij begon te praten. De woorden leken vanzelf te komen naarmate hij meer naar zijn groep keek. Nog steeds zag hij de woede, maar het verging. Het was een storm geweest en die was voor het grootste deel over. Slechts het enige wat over was, was de chaos die het achter had gelaten. Het bloed.
‘Willen we echt dat de Orden ons zo aantreft? Niet meer als een groep die samenwerkt om te overleven, maar als een stelletje haters die elkaar meer haten dan dat ze de Orden haten? Dat is niet wie we zijn. Dat is niet wie we waren. Dat is niet wie we zouden moeten zijn.’
Rico knikte, een beweging die bemoedigend was en Dulce nieuwe kracht gaf. Hoewel hij nog steeds dezelfde soort blik had als de rest, had het iets zachtaardigs. Zijn storm was als eerste overgewaaid en dat was misschien wel beter. ‘En wat wil je eraan doen?’ vroeg de man, die zijn benen over elkaar deed.
De bende was boos. Ze hadden hun woede al geuit, dan wel tegen de zin van hun leider in. Het zou echter niet over zijn. De lust naar meer was er, en deze keer wilde Dulce niet meer het slachtoffer zijn. Er waren genoeg andere mensen die zijn plaats in konden nemen. Wie was zo persoon?
Opnieuw staarde hij naar Rico, die deze keer zijn blik had gericht op het wapen van Enojado, dat op de grond lag met een klein plas bloed eromheen. De Orden was het antwoord, alleen was dat te groot. Er waren teveel mensen die er lid van waren en het was onmogelijk allemaal op hen wraak te nemen. De kunst was ontdekken om wie ze zich het meeste zorgen maakte. Iemand die hen al kende, iemand die wist wat hij of zij had gedaan en het toch had gedaan.
De donkerheid van de schemering viel Dulce op. Het zou, als ze het vandaag wilde doen, een late avond worden. Ze zouden opvallen. Of niet, het lag eraan of deze nacht aan hun kant stond. Het was moeilijk om te zeggen of de sterren en de maan hun wraakactie zouden supporten.

De zenuwen van Rico leken niemand anders in hun macht te hebben. Naast hem voelde Dulce zich klein, maar het was niet anders Naast iedereen was hij zo. Onopvallend, zo makkelijk om over het hoofd te zien. Mensen vergaten hem, de eerste fout.
Hopelijk was Brutus hem niet vergeten.
En al was het zo, dan zou hij het niet nog een keer doen.
De kaarten in de donkere handen van de man, die onzichtbaar waren door de handschoenen bewogen zo wild dat het een wonder was dat ze niet weg vlogen. De wind kwam enkele seconden sterk aanwaaien, en verdween toen, alsof hij er nooit was geweest. Amm rond dit tijdstip had iets magisch, iets dat een sprookje had. Een donkere kant, die alleen zichtbaar was voor de mensen die er lang genoeg in leefden. De rest was er blind voor.
‘Gaat het wel?’ vroeg Dulce aarzelend.
Vaag gemompel naast hem was te horen en de kaarten lieten glimpen zien van zwaarden en figuren in kleurrijke kleding. ‘Ik heb betere dagen gehad.’
‘Je hoefde niet mee te gaan.’
‘Weet ik. Ik voel me niet verplicht. Het is mijn keuze. En misschien is het beter.’ Voor het eerst de hele weg lang keek Rico Dulce aan. ‘Iedereen moet er zijn als we proberen weer dichterbij elkaar te komen. Iedereen moet erbij zijn als we niet weer uit elkaar willen vallen. Of bijna.’
‘Waarom heb je die kaarten eigenlijk bij je,’ en Dulce wees in de richting van Rico’’s handen, die weer bewogen.
Een stilte, die gevuld werd door het gepraat van de andere leden en het geschud van de attributen. Rico keek weer weg. Een steentje werd weggeschopt, de duisternis in. Een kat schoot weg, onder een andere auto, onder een ander soort donkerheid. ‘Ze helpen we ontspannen. Ze laten mij aan iets anders denken Daarnaast,’ en de man pakte er eentje uit, ‘misschien laten ze ons zien hoe groot onze kansen zijn.’
In het zwakke licht kon de leider van Desastre een plaatje zien.
Op de voorgrond stond een man, met in zijn ene hand twee zwaarden. In zijn andere hand hield hij een zwaard, klaar om bij de andere twee te leggen. Om hem heen lagen er nog twee eenzelfde wapens. Op de achtergrond was iets dat leek op een stadion, vol mensen, en achter de eerste persoon waren nog twee mensen zichtbaar. Boven al het plaatje stond het romeinse cijfer 5.
Met gefronste wenkbrauwen staarde Rico ernaar en schraapte zijn keel.
‘Wat houdt het in?’ was Dulce’s vraag, die onnodig leek te zijn omdat Rico al uit zichzelf begon te praten.
‘Het is zwaarden vijf, een kaart die staat voor onder andere gemeenheid, conflicten, haat, woede en achterbaksheid.’
‘Dat is Desastre in vijf woorden, Co.’
De man leek niet zo blij te zijn als de ander was, wat te merken was aan zowel zijn blik als zijn stem. ‘Het is niet echt een vrolijke kaart om in handen te hebben. Het gaat over opzettelijk gemeen zijn om anderen pijn te doen. Dat je wil winnen, koste wat het kost.’
‘Je beschrijft gewoon je leefstijl daar,’ ging Dulce verder met zijn commentaar erop laten horen.
‘Ik beschrijf ook dat als je deze conflicten wint, er niet blij mee bent. Dat is zwaarden vijf. Het laat een gevecht zien die beide fronten kapot gaat maken.’
Knikkend richtte Dulce zijn blik weg van het lid en keek naar de weg voor hem. Af en toe raasde er een auto voorbij, vol mensen die geen aandacht aan hen gunde.Stel dat Rico of de kaart gelijk hadden, was het niet nieuws. Elke overwinning kostte bloed, zweet en tranen. Dat maakte de overwinning juist beter en zoeter. Voor hem liepen Belleza en Hermana te praten over dingen die hij niet begreep. Weer voor hem hielden Gemelo en Enojado Derecho in het oog, die helemaal voorop liep. Aan zijn passen was te merken hoeveel woede hij voelde. Ze wilden een nieuwe overwinning om te laten zien dat ze Desastre waren, een benden die door alles heen kwam zonder naar beneden gehaald te zijn.
Het was beter zo.
‘Je weet zeker dat we de goede kant op gaan?’ Deze keer vroeg Dulce het, al voor de derde keer. Buiten zijn had iets anders. Het was niet alsof hij liep op zijn land, het was alsof hij liep op een land. Misschien van iemand die hij kende, misschien van iemand die hij niet kende. Amm in de nacht was geen eigendom van Desastre. Dan was zij eigendom van gespuis dat geen naam had, of erger; Casos.
Nog voordat hij ergere dingen kon bedenken over deze stad, gaf Rico antwoord. ‘We moeten hier de hoek om en dan is het het derde huis.’
Dus gingen ze de hoek om, nadat Dulce het had doorgegeven aan Derecho, en kwamen ze uit bij het derde huis. De maan verdween achter een dik wolkendek en door de takken van de bomen scheen een klein aantal sterren. De lantaarnpalen gingen een voor een aan, alert door het gezelschap. Hun waarschuwingen zouden niet helpen, hun licht zo doorschijnen en verlichten waar Desastre goed in was.
Het verfrissende geluid van een deurbel was te horen. Ongeduldig wiebelde Dulce op zijn voeten en keek toe hoe een schaduw achter het raam bewoog. Een kleine paar seconden was er niets te horen. Tijd zelf leek de adem in te halen. Toen werd de deur open gedaan en keken ze in twee donkerbruine ogen.
Nog voordat de deur weer dicht gegooid kon worden, zette Dulce zijn voet ertussen en legde een hand op het hout ervan. ‘Goed je weer te zien, Bruut,’ glimlachte hij en hij nodigde zichzelf uit in het huis.
De rest volgde. Het was dan wel een principe dat ze niet zo vaak hadden gedaan, alle keren dat het wel gedaan werd, gebeurde het altijd zo. Dulce bepaalde wat er gedaan werd, de andere leden mochten hun eigen versie ervan maken. Het principe bleef toch hetzelfde. Wraak nemen.
‘Wat doen jullie hier?’ Aan de blik van Brutus was te merken dat hij dit niet aan zag komen. Zijn ogen schoten snel heen en weer, op zoek naar een uitgang, die niet vindbaar was. Zodra hij erachter kwam, rechte hij zijn rug en liep naar de woonkamer, zonder zich om te draaien.
Dulce haalde zijn schouders op en liep het aantal stappen dat de gebruinde man naar achter deed, naar voren, zodat de afstand tussen hen hetzelfde bleef. Hij voelde hoe zijn glimlach veranderde in een grijns. ‘Onze routine.’
Het waren twee woorden die zoveel betekende. Aan de toon was alles merkbaar. Het was geen grapje. Waarom zou iemand hierover een grap maken? Het was spelen met levens en wanneer je die verloren had kon je ze niet meer terugwinnen. Elke zet moest voorheen uitgedacht zijn om het efficiënt te maken. Dingen moesten alleen verloren raken als het beter was voor de toekomst.
Brutus zette grote ogen op. Er viel een schaduw over zijn gezicht heen en hij leunde op zijn eettafel. ‘En jij denkt dat je dat zomaar kan doen? Dat je zo mijn huis in kan lopen? Je denkt dat ik mee ga werken?’
Deze keer schudde de roodharige jongen zijn hoofd. Hij merkte hoe de spanning steeg, hoe de drang naar wraak hoger werd. Het moest een punt bereiken dat het oncontroleerbaar was. En als dat kwam, moest hij ingrijpen en doen alsof hij alle touwen in handen had. Wat vast zo zou zijn. ‘Nee, natuurlijk niet. Dat doet de Orden niet, is het niet?’ Zijn stappen werden minder groot en waren zacht. Ook over hem viel een schaduw, veroorzaakt door het gezelschap. Hij deed zijn armen over elkaar en deed één stap achteruit.
Het was een teken voor de rest om te doen waar ze goed in waren. Terwijl hij zich op de achtergrond verplaatste, keek hij toe hoe puzzelstukjes in elkaar vielen, een puzzel die eerder uit elkaar was gehaald.
Toch was het anders. Het was niet oog in oog staan met Ayudar, die keer op de kermis. Terwijl hij toen het zelf had gedaan en voelde hoeveel haat er aanwezig was, leek die haat vandaag achterwege gelaten te zijn. Er was alleen woede.
Brutus vocht terug. Zijn vuist was vliegensvlug, een teken dat hij gewend was met dit soort mensen te vechten. Een vervaarlijk klinkende krak galmde na in zijn huis, daarna een klap en iemand viel, met zijn rug tegen de bank aan. Gemelo, dacht Dulce te herkennen. Er zouden gewonden komen, wat niet nieuw was. Ze zouden het wel overleven, wat ook niet nieuw was. De rest vocht, niet op de manier zoals ze tegen hem gedaan hadden. Ze vochten tegen de Orden, tegen hetgeen dat alles zoveel moeilijker maakte, iets dat ze niet wilde. Een schot klonk en de lamp die boven het spektakel scheen, ging in scherven op. De glinstering van het mes van Enojado verdween daardoor.
Uiteindelijk wist de man van de Orden zich los te maken van de verwarring van mensen en liep met grote passen naar Dulce toe. Het volgende moment voelde de jongen hoe hij van de grond werd gehesen, tegen de muur aan. Voor een moment bedacht hij zich dat Brutus een ander soort tegenstander was, eentje die even vuile spelletjes speelde als hij deed, maar die gedachte verdween zodra hij zag wat hij de man had aangedaan. Uit een wond onder zijn haarlijn stroomde bloed, dat landde op zowel de vloer als Dulce’s handen. De linkerkant van zijn shirt hing over zijn schouder, wat een ander wond liet zien, niet zo diep. Ook zou hij zeker een blauw oog krijgen.
Hij had verloren, en dat wist iedereen in deze ruimte, inclusief hijzelf. Maar hij was zeker weten vastbesloten nog niet op te geven. Niet voordat hij de hoofdprijs in handen had gehad.
‘Leg je wapens neer en ga in een rij staan, anders doe ik jullie leider wat.’ Brutus’ stem maakte twee dingen duidelijk: hij meende het en hij was gewend serieus genomen te worden.
Echter, niemand maakte aanstalte naar hem te luisteren. Dulce knikte onzichtbaar en keek toe hoe de rest langzaam in beweging kwam. Belleza’s pistolen en Enojado’s zakmes vielen op elkaar, een akelig geluid tussen al het zware ademhalen en natuurlijke geluiden van buiten.
‘En nu vertel je mij wat je bezielde hierheen te komen.’
Dulce knipperde en haalde diep adem. Het was moeilijk antwoord te kunnen geven in zijn positie. Een paar pogingen volgde na die acties, voordat hij zich verstaanbaar kon maken. ‘Je verdiende een bezoekje terug van ons.’
‘Terug?’ De greep op Dulce’s kleding werd steviger.
‘Je denkt toch niet dat je ermee wegkomt ons eerst aan te vallen. Als je dat niet had gedaan, was je er niet zo aan toe,’ en Dulce wees naar de man voor hem, vooral naar zijn wonden. Een poging om het bloed van zijn handen weg te vegen werd afgekapt door Brutus, die hem los liet.
Deze keer zag Dulce het aankomen en hij landde op zijn voeten, veilig en ongedeerd.
De man voor hem draaide zich kort om, om de groep nog steeds haast onbeweeglijk aan te treffen Alleen Gemelo, die traag opstond om te leunen op zijn zus, was nieuw. ‘Je krijgt hier echt spijt van, kleine demon van Amm.’
Glimlachend haalde Desastre’s leider een hand door zijn haren. ‘Is dat hoe ze mij hier noemen? En wat wil je doen? Andere mensen pijn doen om mij pijn te kunnen doen. Is dat wat de Orden tegenwoordig doet als ze niet krijgen wat ze willen. Je moest eens weten.’ Langzaam boog hij voorover, om deze keer wel zijn handen af te kunnen vegen aan Brutus’ kleding. 'Je vertelt niet aan vreemdelingen zoals jij, Brutus, wat je hebt. Dan kunnen ze het afpakken. En al zou ik het doen, veel om van mij af te pakken, is er niet.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen