22- AYUDAR
De straten van Amm waren in de avond als de gedachten van mensen; gevaarlijk en vol ontembare gevoelens. De lantaarnpalen hielden op een gegeven moment op met bestaan, en Ayudar moest de weg vinden door zijn hoofd te gebruiken. Hier zijn zo niet eens de domste persoon doen, zo gevaarlijk was het.
Maar hij kon niet anders.
Aan de ene kant had hij wel genoeg keuzes. Hij kon tegen de Orden zeggen dat hij het opgaf, hij kon alleen verder gaan, hij kon Dulce om hulp vragen. Geen van die opties wilde hij echter ondernemen. Alles betekende dat zijn status als onverslaanbare bewakers van vrede zou vergaan. Het harde werken zou voor niets zijn geweest. Desastre zou ongestoord verder gaan met rampen veroorzaken in Amm, mensen overvallen en al die zaken. Door de tijd heen zouden mensen zijn vergeten dat hij ooit het opgaf of het niet alleen op kon lossen, alleen hij zou dat nooit doen.
Dus de enige optie was hier rondzwerven, op zoek naar de enige persoon die niemand kende, om daaraan hulp te vragen.
Het voelde alles behalve veilig. Normaal zou Ayudar genieten van de nacht die nu de macht had over deze stad. Met de heldere sterren en sikkel van de maan als zijn vrienden zou hij anderen een lesje leren. Elk ster stond voor een leven die gespaard zou blijven door zijn successen.
Voor even bleef de jongen stilstaan om om zich heen te kijken. De duisternis hing als mist om het doolhof van straten heen waar in elke hoek gevaar op de loer lag. Hij was kwetsbaar, te kwetsbaar naar zijn zin. Onwillig sloeg hij zijn jacket dichter tegen hem aan en controleerde of hij zijn mobiel wel snel genoeg kon pakken als het nodig was. Dat was het wel zeker.
Waarom ging hij ook ‘s nachts op stap?
De geluiden van de nacht klonken vaag nog bekend. De duiven waren stilgevallen en in plaats daarvan klonken de roepen van uilen zo af en toe door Amm. Auto’s waren zeldzaam, nu klonken andere voetstappen over wegen die overal en nergens heen leidden.
Voetstappen?
Als gestoken door een wesp draaide Ayudar zich om. Zijn handen haalde hij gebaald uit zijn diepe zakken, klaar om de overvaller neer te slaan. Als mensen dachten dat hij niet kon vechten, dan hadden ze het goed mis. Door de jaren heen, voordat hij officieel behoorde tot de Orden, had hij van alles moeten leren. Om de drie dagen moest hij wel komen na schooltijd om samen met een groep van zeven mensen te trainen. Dan weer rennen, dan met blote handen vechten of andere keren met een wapen. Iedere medewerker moest voorbereid zijn op de onverwachtheid die bendes en andere gespuis gebruikten. Zij, gevormd door de wil om te overleven, moesten de enige overlevers zijn. Geen genade tonen. Weten wie het echte slachtoffer was en wie het juist goed kon spelen. Zijn trainingen waren zowel fysiek als mentaal zwaar geweest en het was een wonder dat hij er heelhuids uit was gekomen.
Hij was toch al gesloopt vanbinnen, lang voordat hij besloot te vechten voor het goede.
De voetstappen waren niet meer hoorbaar. Ieder normaal mens zou opgelucht verder gaan, het opdringende gevoel in het binnenste negeren, maar Ayudar was niet een normaal mens. Hij was getraind om iedere verandering in goed of slecht in te delen. En deze verandering behoorde zonder twijfel bij slecht.
De nacht was voor even in haar puurste vorm. Alleen de natuur geluiden waren te horen, die zijn hoofd leeg konden maken. Hem konden bevrijden van de stress. Als hij niet wist wat hij kon verwachten, dan zou hij hier stil zijn gaan staan om de sterren te tellen, al denkend aan de tijd dat hij ze alleen achter glas kon aanschouwen. Nu hoorde hij echter hoe de nacht over leek te gaan in de middag, waar toeristen hun weg naar allerlei attracties zochten en actieve bendes juist hun attracties volgden. Tussen twee van zijn eigen voetstappen door hoorde hij een lach.
Vervolgens een knal.
Toen gevloek.
Voor even was Ayudar in de war. Het geluid kwam overduidelijk van rechts, maar de stem kwam van links. Een gedacht kwam in hem op dat hij alles verkeerd had ingeschat en voor kort voelde hij paniek door zijn lichaam. Diep haalde hij adem. Natuurlijk ging niets volgens plan. Zijn broer was slimmer dan hem, kende hem beter dan hij zijn broer kennende en had vast meer volgers die deden wat hij wilde. Zo was hij wel. Leugens waren geschreven op zijn lichaam alsof het een tweede huid was. Niemand, zelfs hij, deed er niet te moeite voor ze weg te halen. Dus wat had hem laten denken dat een bende onder leiding van zijn broer het eerlijk tegen hem zou spelen?
‘Er is iemand, er is iemand.’ Zo te horen was de spreker nog al jong, misschien twee jaar jonger dan Ayudar zelf. Niet dat die conclusie hoefde te kloppen. De spelletjes van overlevers van de straat waren zo vuil. Net zo goed kon Ayudar te maken krijgen met een gozer van dertig die drie koppen groter was dan hem en hem gelijk de grond in zou slaan.
De jongen besloot dat zijn hoofd te erge gedachtes aanmaakte en dat hielp totaal niet.
Zo stil als hij kon, verplaatste hij zich richting het midden van de straat. Het slimste was zo ver mogelijk van de muren af blijven zodat hij kon zien als er iemand langs liep van alle kanten. Zijn omgeving was nu zijn vijand. De nacht stond niet meer aan zijn kant. Die had de leugens van zijn broer geloofd en besloten voor hem te werken.
Geren en toen meer stemmen, vervolgens weer snelle voetstappen. Het maakte het lid van de Orden gek. Het was moeilijk te plaatsen met hoevelen hij te maken had. Op dit moment had hij al twee verschillende stemmen gehoord, de een met een zwak Italiaans accent, de ander herkende hij uit duizenden. Niets kon hij eraan doen. Alleen wachten. Afwachten totdat hij ingesloten werd alsof hij slechts een volgende prooi was voor een stel roofdieren.
Het was een vergelijking waarop hij best trots was. Iedere bende had zo zijn eigen stijl. Zijn eerste missie, dicht bij de grens van Frankrijk, had iets wat hij nu nog altijd kon herinneren. De bende daar genaamd Miedo had hem zo makkelijk kunnen pakken. Hij was als een pasgeboren vogel uit hun nest gegooid, nadat hij dacht dat het een slimme zet was hun vertrouwen te winnen. De acht leden hadden met hem zitten lachen, zitten kaarten, zitten leren, alleen op een gegeven moment waren ze hem zat. Ze hadden hem alleen gelaten, slechts met een paar muntjes en woorden zoals ‘en maar denken dat je zo slim was, jochie’ die door zijn hoofd heen spookten. Het bleek hun ding te zijn. Te doen alsof ze iedereen vertrouwde, als een moeder vogel die haar kinderen voedde met informatie over hen, zodat ze hun slachtoffer genadeloos weg konden gooien, hun veilige nest uit.
Ayudar had er echter wel door geleerd hoe hij terug moest vliegen en nu zat Miedo hun tijd weg te slijten achter tralies, in ruimtes die stonken naar doden en gewonden.
De manier van deze bende was het tegenovergestelde. Ze speelden geen spelletjes met hun slachtoffer, ze sloegen gelijk toe. Ze lieten gelijk zien wie de baas had, wat hun rol was in deze straat en dat Ayudar een fout had begaan. De donkerharige jongen kon de adem van onbekende al voelen in zijn nek, zelfs tussen zijn vingers. Diep haalde hij adem, zijn handen gebaald tot vuisten, klaar om niet op te geven.
Er was een hand te voelen, eentje die traag onder zijn kin werd gehouden en hem dwong omhoog te kijken. Hoger dan hij eigenlijk kon, hoger dan hij eigenlijk was. Zijn voeten begonnen zich los te maken van de vloer. Het voelde alsof zwaartekracht niet meer bestond, dat hij een vliegtuig was dat traag opsteeg om daarna neer te storten in de zee om vergeten te worden.
Voordat hij er erg in had siste hij tussen zijn verwoede pogingen om los te komen door: ‘hablando del rey de Roma.’
Niet zoals hij had gehoopt werd hij losgelaten. Het tegendeel gebeurde. De greep op zijn kin werd sterker, zo erg dat hij eraan twijfelde of hij deze ontmoeting zou overleven. Hij voelde al hoe zijn ogen sloten zonder dat hij er controle over had. Een stem die hij liever niet had willen horen, maar hij wel voor was gekomen, deed zijn toon na om andere woorden te zeggen. ‘Colgarle el sambenito.’
Rillingen liepen over de rug van Ayudar door het horen van die toon, zijn eigen toon, gesproken door een ander mens. Ademen ging moeilijk en zwarte vlekken begonnen voor zijn ogen een hypnotiserende dans op te voeren. Was het niet dat een andere stem zich ermee bemoeide, anders zou het zwart alles van hem overnemen.
‘Misschien moet je hem loslaten, Lucifer, anders ligt er straks een lijk op de weg en je weet naar wie ze dan gaan wijzen.’ Een zucht volgde na het niet erg opdringende commando, die voor een groot deel onhoorbaar werd gemaakt door de klap die Ayudars lichaam maakte toen hij op de grond belandde. Opgelucht ademde hij de frisse lucht en wreef over zijn pijnlijke plek heen. De huid eronder voelde ruwer aan dan normaal en hij wist dat het daar rood was. De vlekken werden na een paar keer knipperen een met de omgeving, de donkere nacht die niet verlicht werd door lampen. Onhandig krabbelde hij overeind, zijn handen gebaald tot vuisten.
Veel was er niet zichtbaar. Het was als kijken naar silhouette, er waren geen kenmerken die hem konden helpen te achterhalen wie hij voor zich had. Door zijn duizeligheid duurde het even voordat hij doorhad dat hij tegenover vijf mensen stond en niet zoals hij hoopte eentje. De rest maakte hem niet uit. De rest kende hij niet eens en hij hield dat liever zo. De enige waarvoor hij zijn leven had gewaagd draaide zich naar hem om en keek hem met een blik aan die tussen afschuw en verbazing hing. Het was altijd moeilijk te vertellen wat hij dacht.
Uit het niets wuifde de persoon met zijn hand. ‘Ja ja, ze gaan wijzen naar ons omdat ze niet doorhebben hoeveel roofdieren hier zitten verscholen, wachtend op een goed slachtoffer.’ Zijn stem had dezelfde toon als zijn blik: nonchalant en iets zangerigs. Met kleine stappen liep hij naar Ayudar toe, al wenkend naar een kleinste gestalte dat naast hem stond. ‘Vertel hem eens wat de regels zijn nu ik zijn huid nog steeds op mijn vingertoppen kan voelen.’ Om zijn woorden krachtiger te maken, bewoog hij met zijn linkerhand alsof er iets opzat dat kleefde.
Met zijn ogen rollend deed Ayudar zijn armen over elkaar en probeerde zijn angst te baas te zijn. Hij had ergere dingen onder ogen gezien. Boze tieners die met boeken gooiden als hij moest zeggen dat ze niet geslaagd waren voor de test en dus niet bij de Orden mochten werken. Vrouwen en meisjes die ontdekten dat zijn aandacht meer naar zijn werk dan naar hen toe ging. Floor die boos op hem was geweest toen bij de kermis.Het deed hem allemaal meer dan zijn broer vol afschuw over hem horen praten, terwijl het eerder andersom moest zijn. Ayudar had zijn leven niet verspild aan mensen beroven en straten onveilig maken. Ayudar had de kans om iets te worden met beide handen vastgepakt en vastbesloten geweest het niet los te laten. Deze persoon had hetzelfde gedaan voor slechts enkele maanden om het daarna stuk te gooien en de resten op te vegen om ze voor altijd tussen het vuil te laten liggen.
‘Volgens de regels-.’ Er was een duidelijke trilling te horen in de stem van het kleintje. ‘Lucifer, kunt u het niet zelf tegen hem zeggen?’
Gesnuif na die vraag en weer de wapperende hand. ‘Uriel, kun jij het niet zelf tegen hem zeggen?’ Nu was het duidelijk dat hij zijn geduld begon te verliezen.
Mompelend, iets wat Ayudar opvang was dat Lucifer alweer die houding gaf, richtte hij zijn ogen terug op de medewerker van de Orden. Na een paar keer kuchen en de keel schrappen pakte de spreker het weer op. ‘Volgens de regels, nu Lucifer jouw huid nog op zijn vingertoppen kan voelen, mag hij bepalen wat hij met je mag doen.’
Niemand zou zeker een antwoord hebben verwacht. Zelfs Ayudar zelf had het niet verwacht. Toch hoorde hij zijn stem de stilte doorbreken die er hing, waarin hij opgenomen werd door vijf paar ogen, allemaal onbekend qua kleur en eigenaar. ‘Zeg maar tegen die duivel dat ik nog op zijn staart trap als hij deze houding blijft houden.’
Voor een kort moment vertrok het gezicht van Uriel en hij schoof naar achter toe, terug de duisternis is, weg van iedereens gezichtsveld. Een geërgerde zucht weerklonk door de muren. ‘Pas eens op je woorden, Orden, je lijkt de vergeten dat zelfs de duivel ooit een engel was. En iemand, sla hem bewusteloos.’
Er zijn nog geen reacties.