Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 1
Zweet druppelt langs mijn voorhoofd. Het enige wat je hoort is het gekling van ijzer tegen ijzer en onze voetstappen op de zachte ondergrond.
Bovenlangs. Onderlangs. Haal uit. En opnieuw.
Mijn tegenstander weert mijn slagen gracieus af. Elke keer weer opnieuw. Plots haal ik uit, ik zie de verbazing op het gezicht van mijn tegenstander maar al snel verandert die verbazing in een grijns. Voor ik het weet duikt hij en haalt me onderuit. Mijn zwaard valt tijdens mijn val en ik land gelukkig op de zachte ondergrond.
“En opnieuw, verslagen door je kleine broertje!” Ik lach en kom half overeind.
“Klein zou ik je niet willen noemen, je torent boven me uit!”
Aiden mag dan mijn kleine broertje zijn, met zijn een meter negentig en gespierde bouw zou je hem al snel ouder schatten dan mij.
Aiden grijnst en reikt zijn hand uit. Ik pak hem aan en kijk Aiden dankbaar aan. Mijn kleren zitten onder de blaadjes en takjes. Snel klop ik ze af en volg Aiden, die al met de twee zwaarden in zijn hand op me staat te wachten. “Naar de rivier?” Ik knik en kom naast Aiden lopen. Terwijl we lopen bestudeer ik zijn gezicht. We lijken veel op elkaar. Dezelfde neus, dezelfde groene ogen en hetzelfde blonde haar. Aiden is alleen bruiner dan mij. Dat heeft hij van onze vader, terwijl ik de bleke huid van onze moeder heb.
Het riviertje is niet ver van onze oefenplaats vandaan. We lopen langs het smalle paadje dat ons naar het riviertje leidt en al snel zien we de paarden staan. “Wie had dat gedacht…” Grinnikt Aiden. “… mijn zus nog vermoeider dan haar paard!” Ik geef Aiden een duw en kan een grijns niet onderdrukken. In een wanhopige poging om mijn grijns toch nog te verbergen ga ik gauw op mijn knieën bij de rivier zitten en gooi water in mijn gezicht met mijn handen. Vervolgens ga ik op mijn rug liggen. Het is een heerlijke dag. De zomer maakt langzaam plaats voor de herfst. Een briesje waait door mijn haar en ik laat een zucht ontsnappen. Ik doezel langzaam weg tot dat ik een hand over mijn mond voel. Mijn ogen vliegen open en ik wil schreeuwen, maar kalmeer als ik zie dat het Aiden is. Hij haalt zijn hand van mijn mond af en legt zijn wijsvinger op zijn lippen. Vervolgens maakt hij ene gebaar waaruit ik opmaak dat ik hem moet volgen. Aiden is een getraind soldaat en als iemand gevaar aanvoelt is het Aiden wel.
Langzaam sluipen we achter elkaar aan richting een grote rots. Eenmaal achter de rots knielt Aiden. Ik kniel ook neer. Vragend kijk ik Aiden aan, want ik hoor en zie niks. Aiden gebaart nogmaals dat ik stil moet zijn en wijst vervolgens naar het bruggetje over de rivier. Twee tellen later begrijp ik wat hij bedoelt. Paardenhoeven denderen over het pad, met zo te horen een koest erachteraan. Twee grote zwarte paarden komen de bocht om. De koets heeft een blauwe kleur, geaccentueerd met zwart en goud. Net voor de brug neemt de koest een afslag het hoofdpad op. Zodra ze weg staan staat Aiden op. Nog vanaf mijn hurken kijk ik hem bezorgt aan. Ik zie dat hij hetzelfde denkt als wat ik denk.
“De koets was van Wandia. Wat moeten de Richards bij ons kasteel? En erger nog, onze kroonprinses is niet aanwezig!” Ik sta nu ook op en we hollen naar de paarden. We trekken de singels aan en stijgen op, om vervolgens in volle vaart naar het kasteel te rijden. We nemen het smalle pad. “We hebben geluk dat ons pad ons drie keer zo snel naar het kasteel brengt als de hoofdweg.” Hijgt Aiden terwijl takjes langs onze gezichten zwiepen. Ik heb geen concentratie om antwoord te geven. Het pad is smal en hobbelig en ik heb al mijn concentratie nodig om mijn jonge merrie in het gareel te houden.
Al snel rijden we aan het einde van het pad en zien we de achteringang van onze kasteeltuin verschijnen. we minderen vaart, tot we in een vlotte draf door de tuin richting de stallen rijden.
“Ik zorg wel voor je paard kleed jij je maar om.” Ik knik als dank naar Aiden en spring van mijn paard. Ik klop nog snel mijn merrie op haar hals en ren dan weg, richting het paleis. Terwijl ik ren hoor ik Aiden bevelen roepen. Ik ren door de keuken ingang naar binnen om vervolgens de trappen op te rennen naar de koninklijke vertrekken. Eenmaal daar aangekomen staan mijn trouwste hofdames al te wachten.
“Oh hemel! Olivia je ziet er niet uit! En vanwaar de haast?” Ik lach.
“Bedank voor het compliment. De haast is vanwege de koninklijke familie van Wandia. Ze zijn onderweg.” Vesta fronst. Ze is geen fan van de familie. Zuchtend zegt ze vervolgens dat er een bad klaarstaat. Ik knik dankbaar en gooi mijn vieze, bezweette kleren van me af. Snel hop ik het bad in. Terwijl de andere twee hofdames een perfecte outfit uitkiezen, die waarschijnlijk ietwat intimiderend overkomt maar wat ik totaal niet erg vind maar juist eerder amusant, wast Vesta mijn haar. “Wezen trainen met Aiden?” Vraagt ze.
Ik knik. “Mijn zwaardvecht kunsten gaan al vooruit! En in spoorzoeken word ik ook steeds beter.” Vesta grinnikt.
“Al tweehonderdvijftig jaar werk ik voor deze familie en geloof me, geen een was zo rebels als jij. Van de prinsen ben ik het gewend, maar van de kroonprinses? Mijn ervaring is dat zij luisteren als hun ouders iets verbieden. Zeker als het met zwaarden en vies worden te maken heeft.” Ze knijpt mijn haar uit en vervolgens stap ik lachend uit bad en sla een handdoek om me heen. “Ik moet toch iets kunnen om mezelf te verdedigen?”
Ik loop de badkamer uit, die direct grenst aan mijn slaapkamer. De twee andere hofdames zijn vertrokken, maar Vesta blijft om me te helpen aankleden. De hofdames hebben een prachtige smaragd kleurige jurk uitgekozen. Het lijfje is strak met lange mouwen van doorschijnend kant. De rok is lang en weelderig. Ik hijs me erin en ga vervolgens op de stoel aan mijn bureau zitten. Vesta komt achter me staan en borstelt mijn lange blonde haar. Ze legt de borstel weg en begint te vlechten. Als de vlecht klaar is zet ik mijn tiara op die met smaragd groene stenen is ingelegd. Ik bedankt Vesta en ik wil mijn kamer uitlopen, maar ze houdt me tegen.
“Nog een ding, prinses. Wees voorzichtig. Je weet met wie je te maken hebt.” Ik slik en knik naar haar en draai me vervolgens om om naar de troonzaal te lopen.
Mijn hakken tikken op de marmeren vloer en terwijl ik loop kijk ik naar de muren, die beschildert zijn met portretten, die tot duizenden jaren terug gaan. Op het oudste schilderij staat alleen een man met zijn vier dochters. Ze zijn alle vier bloedmooi en compleet anders. Wat echter het vreemde is aan dit schilderij is dat er geen moeder bij staat, maar een vrouwelijk figuur. Het figuur is zwart ingekleurd met de diepste kleur zwart die ik ooit gezien heb. Alsof iemand haar uit het schilderij wou wissen.
Vooral toen ik jong was heb ik alle boeken in onze bibliotheek doorgespit, opzoek naar wie dat mysterieuze vrouwelijke figuur was en waarom iemand haar heeft proberen te verwijderen. Nooit heb ik wat kunnen vinden. Nergens werd ook maar iets over haar genoemd. Zelfs de oudste geleerden wisten niet wie ze was.
Ondertussen ben ik bij de eikenhoutendeur van de troonzaal aangekomen. De deur staat open en ik vervolg mijn weg naar binnen. Vader, moeder en Aiden hebben al plaatsgenomen. Ook al voel ik me gehaast, met een beheerst tempo loop ik richting de verhoging waar onze tronen op staan. De twee kleinste tronen zijn leeg. Mijn zusjes zitten op school en hoeven geen confrontatie aan te gaan met deze afschuwelijke familie.
Ik neem plaats op mijn troon. Rechts van mij zit Aiden, links mijn vader en links van mijn vader zit mijn moeder. Als ik zit begroet ik ze pas. Zo hoort het volgens de etiquette, ook al vind ik het totaal niet passen bij de vriendelijke sfeer die normaliter tussen ons hangt. Vader kijkt me aan. Hij is niet boos, maar ook niet blij.
“Waar hing je uit? Twee uur geleden werden jij en je broer al gezocht door de bedienden!” Ik kijk naar Aiden, die heel verstandig zijn blik op de zaal gericht houdt.
“We hebben een rit gemaakt met de paarden vader. Ik wou Amira verder trainen en vroeg Aiden me te begeleiden.” Vader fronst en net voor hij wat kan zeggen bemoeit mijn moeder zich ermee. “Hou je mond en bewaar deze discussie beide voor een andere keer! De familie van Wandia komt elk moment binnen.”
Mijn vader en ik kiezen voor de verstandigste optie en zwijgen, want mijn moeder wil je niet kwaad hebben. Een keer heb ik haar heel kwaad gezien, toen ik nog klein was. Een bediende had geprobeerd de kroonjuwelen te stelen, die van mijn moeders moeder zijn geweest, Tijdens zijn ontsnap poging was een van de kettingen kapot gegaan. De arme man is verbannen uit het land. Helaas voor hem heeft hij eerst mijn razende moeder over zich heen gehad. Ik probeer een glimlach te verbergen maar kan het niet helpen, elke keer als ik hieraan denk zie ik het gezicht van de bediende weer voor me. Nog nooit keek iemand zó bang.
Ik word uit gedachte opgeschud want het luide trompetgeschal klinkt om de koninklijke familie van Wandia aan te kondigen.
Ik zucht.
Hier komt de confrontatie die zo lang op zich heeft laten wachten.
Er zijn nog geen reacties.