Wit. Het enige wat ik zie is wit. Ik begin te lopen en probeer om me heen te kijken. Lukt dat? Ik weet het niet. Is het te fel om iets te kunnen zien?
Vanuit het wit komt iets zwarts tevoorschijn. Eerst is het klein, maar het wordt snel steeds groter. Uiteindelijk is het zo groot, dat het een groot deel van het wit opslokt.
"Wie ben je?" vraagt het.
Wie ik ben? Ik denk er even over na. "Wat voor antwoord wil je?"
"Wat voor antwoord wil je geven?"
Weer is er een korte pauze in ons gesprek. Ben ik een geslacht? Een naam, een leeftijd? Ben ik een opleiding, baan of hobby's? Misschien komt het laatste het meest dichtbij. Ben ik wat ik nagelaten heb? Heb ik wel iets nagelaten? Moet ik nog iets nalaten? Kan dat hier nog? Ik heb geen kinderen of huisdieren. Ik heb een mening en vrienden en familie, maar die hebben ook hun eigen mening of familie. Ik kan niet inschatten of ik iets wezenlijks heb veranderd of toegevoegd bij hen. En zo wel, misschien was dat er ook geweest zonder mij, door een ander die ze in mijn plaatst hadden ontmoet.
"Ik wil geen antwoord geven."
Misschien denk ik te moeilijk. Dit voelt als een test, maar wat voor bewijs heb ik dat dit een test is? Het zou best kunnen dat het simpele interesse is, en dat het zwarte wezen vriendelijk is. Op zijn eigen manier.
"Waarom wil je geen antwoord geven? Wil je niet communiceren?"
Dat is een goede vraag. Waarschijnlijk zou ik het ook willen weten als ik niet mezelf was geweest. "Ik weet niet of ik met jou wil communiceren," zeg ik eerlijk. "Ik weet niet waarom je die vraag stelt."
"Het gaat nu niet om mij. Het gaat om jou. Ik wil het antwoord weten van jou, maar als ik daarvoor eerst iets over mezelf moet vertellen, mag je best een vraag stellen."
Opnieuw is het even stil. Ik heb het idee dat ik het gesprek teveel afbreek om het natuurlijk te laten verlopen. Aan de andere kant: niets hier lijkt nog erg natuurlijk. Het wezen lijkt niet te klagen. Sterker nog: het lijkt te wachten.
"Wie ben jij?" Ik besluit dat dat nog de beste vraag is om mijn gedachten mee samen te vatten.
"Ik ben iemand die nieuwsgierig is naar jouw antwoord en wil helpen. Het is veelzeggend." Het klinkt kalm, geduldig. Het is niet direct vriendelijk, maar ondanks het duistere uiterlijk, jaagt het me ook geen angst aan.
"Ik ben iemand die niet weet hoe ik daar antwoord op moet geven. Ik wil namelijk dat ik kan zeggen dat ik iemand ben die veel heeft gedaan voor anderen, maar ik weet niet of dat wel zo is." Ik bekijk het wezen goed. Ben ik nu gezakt?
"Waarom weet je dat niet? Je was toch bij jouw eigen leven? Je weet toch wat je gedaan en gezegd hebt?" Het klinkt verrast en verward. Ik neem aan dat de meeste mensen wel direct een antwoord hebben op zijn vraag.
"Jawel, maar ik weet niet hoe het op anderen is overgekomen. Ik ben geen gedachtenlezer."
"Heb je mensen juist behandeld? Was je eerlijk en vriendelijk?"
Ik knik. Voor zover ik me herinner probeer ik dat wel altijd te zijn.
"Als jij behandeld zou worden zoals jij anderen behandeld hebt, zou jij dan iets achtergelaten hebben in jouw eigen ziel?"
Daar heb ik nog nooit over nagedacht. Ik weet wel dat er gezegd wordt dat je mensen moet behandelen zoals je zelf behandeld wil worden, en bij kleine gebeurtenissen probeer ik dat te doen en denk ik terug aan mijn daden om te zien of het beter kan. Alleen, nu moet dat over het grote plaatje, in het algemeen....
"Niet altijd, maar ik denk dat ik de meeste keren mensen wel blij heb kunnen maken."
Er lijkt iets te veranderen met die woorden. Het donker voelt vrolijker, niet meer dreigend. Het lijkt te glimlachen, hoewel dat natuurlijk niet zichtbaar is.
"Dan mag je overgaan naar de volgende wereld."
De duisternis gaat naar achter en wordt kleiner, net zolang tot alles om me heen weer wit is. Op dat moment verschijnt het nieuwe begin vanuit het licht.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen