Hoofdstuk 4.4
Ik heb het de afgelopen tijd erg druk gehad, maar ik heb er wel voor kunnen zorgen dat ik een voorraadje heb kunnen schrijven.
Daar ben ik hopelijk enkele weken zoet mee en kan ik in tussentijd hopelijk nog verder werken.
Heden: 10 januari 2917
Ademloos keek ik om me heen. Er was zoveel te zien. Hoewel ik vele dingen op oude foto’s al eens had gezien, was dit niets vergeleken met wat ik nu hier in het echt zag. Ik kon de tunnel waaruit de trein het vaste land was opgekomen in de verte zien verdwijnen, maar het was wat daarachter lag dat we het meest boeide, de zee. De verschillende kleuren grijs, blauw en groen leken me te hypnotiseren. De constante golfbeweging van het water was fascinerend, dit was hoe mijn thuis ervan bovenaf uitzag en het was veel mooier dan ik me ooit had kunnen voorstellen. Zover ik kon kijken was er water te zien. Aan de horizon zag ik hoe het water over ging in de hemel, deze had een donkerblauwe kleur. Ik had het veel lichter van kleur verwacht, maar toen drong het tot me door dat het nog maar ochtend was. Mijn ogen gleden verder over de horizon tot ik rechts van mij het licht zag die hier feller was dan in de tunnel waar ik vandaan kwam.
De hemel daar was bleker van kleur, maar er was nog geen zon te zien. Toen zag ik dat het landschap om mij heen, het vaste land, bedekt was met iets wits, die het licht weerkaatste waardoor het opvallend lichter was. Ik probeerde te bedenken wat het kon zijn, ik had het nog nooit eerder gezien.
Maar toen viel het kwartje, dit was sneeuw. Meteen zette ik een stap dichter naar het raam toe en legde mijn handen op het glas, alsof ik er doorheen zou kunnen lopen en zo de sneeuw zou kunnen aanraken. Naarmate de tijd vorderde veranderde het landschap langzaamaan. De zee verdween uit het zicht en maakte plaats voor een heuvelachtige omgeving. Ook hier was de sneeuw nog steeds aanwezig, maar hier en daar waren grassprietjes te zien. Naast al het mooie van de natuur dat ik te zien kreeg, ging er een treurige sfeer. Deze was afkomstig van de ruïnes van oude huizen, waar vroeg nog mensen in gewoond moesten hebben.
Eerst waren het er af en toe een paar nu doken ze vaker en vaker op in het landschap en veel dichter bij elkaar. Vele van die gebouwen werden overwoekerd door klimopplanten en bij sommigen groeiden er zelfs bomen door het dak heen, waardoor soms grote delen van de gebouwen ingestort waren.
Na wat voor mij een eeuwigheid leek, nam de snelheid van de trein plots langzaam af. Ik kon het gepiep van de remmen horen. Door dat geluid schrok ik op uit mijn trans. Ik keek vlug om me heen en toen ik mijn tas vond nam ik hem vast en zwierde hem over mijn schouders. Ik voelde me opgewonden, straks kon ik die trein verlaten en het vaste land voor het eerst in mijn leven betreden.
Ik vroeg me af hoe sneeuw aanvoelde, zou het zacht zijn of eerder hard aanvoelen net als ijs?
Ik wierp een laatste blik door het raam en zag hoe de trein zachtjes tot stilstand kwam. Dus dit was het dan, het moment waarop mijn nieuwe leven zou beginnen. Ik bukte me voorover en probeerde de sporen die ik had achtergelaten had wat te verbergen. Ik trok de jutenzak waarop ik de nacht had doorgebracht terug overeind en ik wilde net een van de kisten een beetje verschuiven, zodat ik de kruimels van mijn gedroogd voedsel kon verbergen, toen ik plots achter mij een geluid hoorde. Geschrokken draaide ik me om. Door de glazen deur van de wagon zag ik hoe een man in de wagon hiernaast over een kist stond gebogen. Hij had een glazen bordje vast, waarop een heleboel getallen stonden geprojecteerd. Verbijsterd keek ik naar de man, tot het plots tot me door drong dat ik me maar beter kon verbergen. Ik dook achter een van de kisten en hield mijn adem in. Het enige wat ik kon horen was het bonzen van mijn eigen hart, die als een razende te keer ging.
In de stilte kwam ik tot besef dat de man de lading aan het inspecteren was. Misschien zocht hij wel naar zaken die er niet hoorden te zijn of misschien was hij wel op zoek naar mensen die een gratis ritje naar het vaste land gebruikten?
Ik hoorde hoe de glazen deur van mijn wagon opzij schoof. Ik kon mijn snak naar adem niet tegenhouden. Ik probeerde me zo stil mogelijk te houden en de pijn die in mijn benen kwam opzetten te negeren. Ik wist dat ik deze houding niet lang meer kon volhouden en wat zou ik dan moeten doen? Wat zou de man doen moest hij me vinden? Zou hij me herkennen? Of zouden ze thuis weten dat ik me in deze trein bevond en deze man gewoon naar me op zoek zijn. Ik probeerde de schok die door me heen ging te verbergen en kon me er me nog net van weerhouden om geluid te maken.
Plots bleef mijn blik hangen bij een ijzeren staaf die door twee ijzeren ringen stak, de staaf zorgde ervoor dat de kist gesloten bleef. Langzaam begon zich een idee te vormen in mijn hoofd. Hoopvol bewoog ik zo traag en stil mogelijk naar de kist toe. Nu hoorde ik de voetstappen van de man ergens halverwege de wagon. In een vlugge flits zag ik in de weerspiegeling van het raam dat de man mijn richting uitkwam.
Dit was mijn enige kans. Ik sprong naar de kist toe en in een vloeiende beweging trok ik de staaf eruit. Ik kwam haastig overeind en draaide me om. Even stonden we daar beiden verbaasd naar elkaar te kijken.
‘Wat krijgen we…’ begon de man, maar ik wachtte niet om hem uit te laten spreken en liep snel naar hem toe. De man greep naar iets aan zijn riem, maar het was al te laat. Ik had hem al bereikt en met alle kracht die ik in me had sloeg ik de man tegen het hoofd. De man zakte op de grond neer. Even bleef ik als bevroren staan, maar liet me toen zachtjes door mijn knieën zakken. Ik wilde net checken of de man nog in leven was toen ik plots een kreet hoorde.
‘Hé jij daar!’ riep een vrouw aan het einde van de wagon naast me. Ze klonk gedempt door het glas van de deur die ons scheidde. Zonder erbij na te denken zette ik het op het lopen. Ik sprintte naar de deur toe en trok die met een vlotte beweging open. De vrouw bevond zich al halverwege de wagon, maar ik probeerde me er niet druk om te maken. Ik voelde de adrenaline door me heen razen en mijn hart op hol deed slaan. Ik kwam bij de zijdeur aan die me scheidde van de wereld daarbuiten. Met een snelle beweging drukte ik op de knop zodat deze openschoof. Zonder veel aarzelen sprong ik de trein uit. Ik verbeet de pijn die ik in mijn voeten voelde toen deze met een klap op de grond terecht kwamen. Zonder ook maar even om te kijken naar mijn achtervolger, zette ik het op het lopen. Terwijl ik bleef rennen besefte ik plots dat ik me op een oud station bevond. Deze leken totaal anders dan degene die we in onze onderwaterstad gebruikten.
Plots hoorde ik een suizend geluid naast me en toen versplinterde een stuk verderop het hout van de vloer en sprongen alle deeltjes in het rond. Geschrokken keek ik over mijn schouders en zag dat de vrouw de trein al had verlaten en achter me aankwam. Ze had een geweer op mij gericht.
Ik probeerde niet in paniek te raken en begon in de plaats daarvan sneller te lopen. Ik moest hierbij erg goed opletten dat ik niet over mijn mantel struikelde. Ik sloeg op het einde van het perron linksaf, weg van bij de sporen. Gelukkig voor mij was ik nu uit bereik van het geweer.
Voor me zag ik een heleboel gebouwen opdoemen, stuk voor stuk overwoekerd door planten en bomen. Alles om me heen was met een dun laagje sneeuw bedekt. Nu kwam het erop aan dat ik sneller was dan mijn achtervolgers, dan had ik misschien nog een kans om me te verbergen.
Er zijn nog geen reacties.