OO6 - Koets
Hoi chocokikkers!
OMG. 60 abo's! Dank jullie wel!!!
Jullie zijn amazeballs!
Bedankt voor alle lieve reacties en de abo's en de kudo's en ALLES.
You make me so happy!!
xx
OMG. 60 abo's! Dank jullie wel!!!
Jullie zijn amazeballs!
Bedankt voor alle lieve reacties en de abo's en de kudo's en ALLES.
You make me so happy!!
xx
Eenmaal aangekomen bij de koetsen, werd de angst voor Sirius erg zichtbaar. Zodra een lege koets arriveerde, doken de leerlingen eropaf als aasgieren. Ze wilden niet wachten. Ze begonnen zo snel met het inladen van bagage dat er na tien seconden al niemand meer bij kon.
Haasten was niet mijn ding, maar over me heen laten lopen ook niet. En zo, toen de volgende koets aankwam, werd ook ik een aasgier en ramde mijn hutkoffer ertussen. Voor een moment bleef ik stilstaan: er stond niets voor de koets. Thank god, ik zag geen Terzielers. Ik had niemand zien sterven.
Vlug klom ik erin en ging ik zitten naast een meid uit Ravenclaw. De bank was hard hout zonder enige bekleding. Dit zat echt voor geen meter. In het kader van recensies gaf ik het een miezerige twee sterren. Een voor de moeite en een voor de droogte. Direct keek ik omhoog. De koetsen hadden geen dak, hoe kon het droog zijn? Toen ik beter keek, zag ik de lijnen van een bezwering vloeien. De regeldruppels sloegen stuk op een beschermend oppervlak. Toch maar drie sterren, voor het panorama-dak.
Twee mensen wurmden zich naast ons, waardoor de Ravenclaw en ik tegen elkaar werden gedrukt als sardientjes in een blik. Terug naar twee sterren. De zitting was duidelijk een driepersoons, geen vier. Ik wilde aankaarten dat ze aan de overkant konden zitten, maar zodra ik mijn mond opentrok zaten daar ook al vier mensen. Nog voor ik iemand eruit kon gooien, begon de koets te rijden. Dan niet.
‘Mitchell,’ begon een jongen aan de overkant. ‘Heb je de nieuwe professor voor VTDZK al gezien?’
‘Nee, jij?’
‘Ja, leek op een zwerver.’
‘Oh? Familie van je?’
‘Hilarisch. Jij bent diegene met de gaten in z’n sokken.’
‘Kan wezen. Maar jij hebt het hoofd van een zwerver.’
Vanuit mijn ooghoek zag ik ze grijnzen en elkaar op de schouder kloppen.
‘Goed om je weer te zien, man.’
‘Ja, jou ook. Ik kan niet wachten tot-’
Hij stopte abrupt, net als de koets. Dit was overduidelijk geen gebruikelijke stop. Mijn vingers werden ijzig koud, ik zag mijn adem als dichte wolken en er vormden zich kleine ijskristallen op de houten railings. De oorzaak leek me duidelijk: een Dementor. Voorzichtig drukte de Ravenclaw zich tegen me aan. Ook de anderen schoven naar het midden van de zitting, weg van de randen van de koets. Watjes.
Hoewel ik wist wat Dementors waren, was ik niet voorbereid op de impact. Ik zag de lange, uitgemergelde vingers opduiken uit het duister, gevolgd door een zwart silhouet. De mantel bewoog om de gestalte heen, onaangetast door de wind. Alles aan de verschijning straalde dood en verderf uit, een belichaming van ziekte.
Maar toen kwam het ergste. Het gevoel. Ik had verwacht dat het zou voelen als een eeuwige winter, maar ik zat er ver naast. Het was afschuwelijk. Ik voelde niet wat er zou komen, ik voelde alleen wat er nooit meer zou zijn. Zon. Warmte. Er was geen licht aan het eind van de tunnel. Er was geen uitweg. Het leven was niets dan voortslepende ellende, en dat lot was onontkoombaar.
Van het ene op het andere moment, voelde ik me verschrikkelijk. Mijn wil om te leven nam met iedere seconde af. Huiverend kroop ik ineen. Er waren mensen die deze marteling jarenlang moesten doorstaan, dag in dag uit. De gevangenen van Azkaban.
Haasten was niet mijn ding, maar over me heen laten lopen ook niet. En zo, toen de volgende koets aankwam, werd ook ik een aasgier en ramde mijn hutkoffer ertussen. Voor een moment bleef ik stilstaan: er stond niets voor de koets. Thank god, ik zag geen Terzielers. Ik had niemand zien sterven.
Vlug klom ik erin en ging ik zitten naast een meid uit Ravenclaw. De bank was hard hout zonder enige bekleding. Dit zat echt voor geen meter. In het kader van recensies gaf ik het een miezerige twee sterren. Een voor de moeite en een voor de droogte. Direct keek ik omhoog. De koetsen hadden geen dak, hoe kon het droog zijn? Toen ik beter keek, zag ik de lijnen van een bezwering vloeien. De regeldruppels sloegen stuk op een beschermend oppervlak. Toch maar drie sterren, voor het panorama-dak.
Twee mensen wurmden zich naast ons, waardoor de Ravenclaw en ik tegen elkaar werden gedrukt als sardientjes in een blik. Terug naar twee sterren. De zitting was duidelijk een driepersoons, geen vier. Ik wilde aankaarten dat ze aan de overkant konden zitten, maar zodra ik mijn mond opentrok zaten daar ook al vier mensen. Nog voor ik iemand eruit kon gooien, begon de koets te rijden. Dan niet.
‘Mitchell,’ begon een jongen aan de overkant. ‘Heb je de nieuwe professor voor VTDZK al gezien?’
‘Nee, jij?’
‘Ja, leek op een zwerver.’
‘Oh? Familie van je?’
‘Hilarisch. Jij bent diegene met de gaten in z’n sokken.’
‘Kan wezen. Maar jij hebt het hoofd van een zwerver.’
Vanuit mijn ooghoek zag ik ze grijnzen en elkaar op de schouder kloppen.
‘Goed om je weer te zien, man.’
‘Ja, jou ook. Ik kan niet wachten tot-’
Hij stopte abrupt, net als de koets. Dit was overduidelijk geen gebruikelijke stop. Mijn vingers werden ijzig koud, ik zag mijn adem als dichte wolken en er vormden zich kleine ijskristallen op de houten railings. De oorzaak leek me duidelijk: een Dementor. Voorzichtig drukte de Ravenclaw zich tegen me aan. Ook de anderen schoven naar het midden van de zitting, weg van de randen van de koets. Watjes.
Hoewel ik wist wat Dementors waren, was ik niet voorbereid op de impact. Ik zag de lange, uitgemergelde vingers opduiken uit het duister, gevolgd door een zwart silhouet. De mantel bewoog om de gestalte heen, onaangetast door de wind. Alles aan de verschijning straalde dood en verderf uit, een belichaming van ziekte.
Maar toen kwam het ergste. Het gevoel. Ik had verwacht dat het zou voelen als een eeuwige winter, maar ik zat er ver naast. Het was afschuwelijk. Ik voelde niet wat er zou komen, ik voelde alleen wat er nooit meer zou zijn. Zon. Warmte. Er was geen licht aan het eind van de tunnel. Er was geen uitweg. Het leven was niets dan voortslepende ellende, en dat lot was onontkoombaar.
Van het ene op het andere moment, voelde ik me verschrikkelijk. Mijn wil om te leven nam met iedere seconde af. Huiverend kroop ik ineen. Er waren mensen die deze marteling jarenlang moesten doorstaan, dag in dag uit. De gevangenen van Azkaban.
Reageer (11)
Dit is oprecht fantastisch! De gevatte humor, je schrijfstijl, het idee, alles gewoon.
7 jaar geledenHeel erg bedankt voor al het lof! Ik krijg het er warm van, haha! superlief! En ofc ook bedankt voor het volgen van de story ^^ xx
7 jaar geledenGeen dank! ^^ ben benieuwd naar het volgende hoofdstukje!
7 jaar geledenOhhhh wat interessant dit
7 jaar geledenOooo, blij dat je het waardeert! Bedankt voor het volgen van de story!! xx
7 jaar geledenSnel verder!
7 jaar geledenKomt eraan, meneer Styles (: Bedankt voor je abo!
7 jaar geledenHahaha OH mijn god dit hoofdstuk is geniaal om zovele redenen
7 jaar geledenDank je! Blij dat je het leuk vond ^^ xx
7 jaar geledenHet is ook gewoon grappig ik vond het heel leuk
7 jaar geledenSnel weer verder hoor!
7 jaar geledenJaaa, het komt eraan! Ik waardeer je enthousiasme ten zeerste!!
7 jaar geledenHaha fijn!
7 jaar geledenJaaaa leuk! Snel verder
7 jaar geledenIk ga mijn best doen! Thanks voor het volgen!
7 jaar geleden