Foto bij Mythische wezens -Opdracht 1- Oude Rode Ogen

Voor de wedstrijd mythische wezens van OperaGhost.
Mythisch wezen;
-Nikker-
[Vergeten woorden] (m.), nekker boosaardige, zwarte watergeest [= Duits Nix, Noors nøkk, IJslands nykur]
Specifiek; Het beest van Vlaanderen / Oude rode ogen
Meer info; Wikipedia

Edegem 00:58

Ik pakte mijn fiets en zwaaide nog een laatste keer voordat ik opstapte. Het was al na middernacht en ik verlangde naar bed. Gelukkig was mijn huis maar een paar minuten te fietsen nu de route langs het fort weer open was. Het fietspad was gemaakt van een paar hobbelige, slecht onderhouden betonplaten. Overal zaten gaten, het kostte mij veel moeite ze te ontwijken in het donker. Ik miste er eentje en viel met fiets en al. "Fijn", mopperde ik terwijl ik mij en mijn fiets omhoog hees. Mijn benen zagen er op een schrammetje na goed uit, dat was geen probleem. Met mijn hoofd ging het daarentegen minder; de wereld draaide een beetje en zo nu en dan zaten er zwarte vlekken voor mijn beeld... waarschijnlijk de vermoeidheid. Niet alleen mijn hoofd maar ook mijn oren begonnen raar te doen; vreemde geluiden leken vanachter de bijgebouwen van het fort te komen. Ik schudde mijn hoofd, het was waarschijnlijk niks. Gewoon mijn verbeelding.
Ik probeerde terug op mijn fiets te stappen, wat moeilijker ging dan zou moeten, en fietste verder. De schaduwen van bomen begonnen te spoken op de weg. Weer dacht ik dat geluid te horen, het was harder nu ik dichter bij het water was. Ik probeerde het te negeren.
Plots klonk een luide gil. Niet een die je hier vaker hoorde, dit was duidelijk het gegil van een kind. Geen idee wat het hier zo laat deed, maar dat kon niet goed zijn! Vlug zette ik mijn fiets aan de kant. Mijn hand griste mijn mobiel uit mijn zak. Als dit kind in het water gevallen was, had ik misschien hulp nodig.
Ik rende naar de waterkant, in de hoop dat ik zou zien waar die gil vandaan was gekomen. In het donker zag ik bijna helemaal niks. Ik raakte in paniek; misschien was ze al onder water! Ik keek over het maanverlichte meer. Op de plekken waar de bomen niet boven het water hingen, zou ik rimpels van schaduwen kunnen zien. Als er rimpels in zaten, dan moest zij daar gevallen zijn!
Helaas waren er geen rimpels zichtbaar, zelfs geen golfjes. Het water was helemaal stil, onnatuurlijk stil. Een koele wind waaide, maar het water bewoog niet. Iets klopte hier niet. Op mijn ontblote armen gingen de haren ervan overeind staan. Ik moest het me verbeeld hebben. Er was niemand in het water gevallen. Ik besloot nog één keer te luisteren, met gesloten ogen wachtte ik op geluid. Aan de overkant weerklonk een vaag geluid. Het klonk als... een hond die kluift. Ik zette een stap achteruit.Ik had het niet zo op honden. Misschien kon ik beter terug naar mijn fiets gaan. Het werd luider, ik hoorde vlees afgescheurd worden. Nog een keer keek ik, voor ik mij omdraaide en het op het lopen zette. Twee rode lichtjes keken vanuit de duisternis toe. Ik had geen idee wat het was, en ik hoefde er ook niet op te wachten. Waarschijnlijk beeldde ik het me in. Verbeelding of niet, ik moest nu weg. Met mijn mobiel strak in mijn hand geklemd rende ik er vandoor. Achter mij werd het gegrom luider, alsof het mij achtervolgde. Ik was bijna bij mijn fiets. Het gegrom stopte. Aarzelend pakte ik mijn fiets. Geen geluid, was de hond nou verdwenen? Achter mij spatte een druppel op de grond, en nog een. Regen, ook dat nog. Of was het de hond die zo drupte? Nee, het kon de hond niet zijn, zo snel zwemmen ze niet. Een schaduw kroop over mij heen. Een ijskoude druppel viel op mijn oor. Ik verstijfde. Moest ik gillen? Ik durfde niet. Het enige wat ik durfde was langzaam op mijn fiets stappen, en beginnen met trappen, zo hard als ik maar kon. Pas toen ik bij de verharde weg aankwam durfde ik om te kijken. Achter mij was niks te zien, misschien was ik hem kwijt.
Toen gilde ik, ik gilde zo hard als ik kon in de hoop dat iemand mij hoorde. Voor mij torende een schaduw uit, pikzwart, alleen twee vuurrode ogen. Hij moest wel drie meter lang zijn. Ik sprong van mijn fiets en begon te rennen. Even leken de rode ogen naar mijn kletterende fiets te kijken. Toen stormde hij op mij af. Het enige wat ik kon doen was zo hard mogelijk mijn mobiel naar zijn hoofd gooien. Dat was niet slim, want nu kon ik niemand bellen. Maar ik moest rennen! Vergeet die mobiel, ik moest hier hulp vinden. Dat monster was sneller dan ik was. "Brand!", gilde ik, in de hoop dat iemand in die donkere huizen wakker werd. De lichten bleven uit. Ik voelde mijn spieren verzuren. Het zou niet lang duren voordat mijn benen in elkaar haakten, ik zou struikelen en dat monster mij zou grijpen. Ik keek achterom, het beest nam een trage stap, maar meer had hij niet nodig om mij bij te houden met zijn lange natte benen. Langs de weg was een huisje waar nog licht brandde. Dat was mijn kans. Uit alle macht begon ik op de deur te bonzen. Elke bonk kwam dat monster dichterbij. Als er niet snel iemand zou opendoen, was het te laat! Ik bonkte en bonkte totdat mijn knokkels begonnen te bloeden. "Alsjeblieft, doe open!", riep ik. Geen geluid, enkel gehijg en een bonzend hart. Ik draaide mij om en zag de gloeiende rode ogen. Ik zakte onderuit. Dit was het. Ik sloot mijn ogen en wenste dat het zo snel mogelijk over zou zijn.
"Hé, wat moet dat!", riep een stem plots. Vanuit een raam boven mij keek een oude vrouw.
"Alstublieft laat mij erin!", smeekte ik.
"Geen sprake van, weet jij wel niet hoe laat het is? Ga iemand anders lastigvallen!", riep zij, en zij wilde het raam alweer dicht doen.
Ik keek terug vooruit, het monster stond nog maar twintig meter bij mij vandaan. "Nee", jammerde ik.
Ik moest wat doen. Het raam stond open, misschien kon ik het redden. Twee meter verderop zat een regenpijp. Uit alle macht trok ik mijzelf eraan omhoog. Ik moest het raam bereiken voor dat monster hier was. In de raamopening zat nog altijd die vrouw. Haar blik was echter niet langer op mij gericht, maar op dat monster. "Hij is terug", stamelde zij.
"Help me!", schreeuwde ik met mijn arm naar haar uitgestoken. Ze aarzelde geen moment en greep mijn pols. Ik zette mij af en pakte haar andere hand. Net op dat moment gleed er iets langs mijn been... Het was het beest. Met zijn koude natte handen trok hij mij naar beneden. Ik schrok en de vrouw ook, maar we lieten niet los. De vrouw zette zich schrap en ik trok mijzelf aan haar omhoog. De hand gleed over mijn laars, waar hij houvast vond. Met een ruk trok hij mij terug omlaag, zodat mijn armen weer recht hingen. In mijn ellebogen voelde ik een tinteling, maar ik gaf niet op. Ik en de vrouw zetten alles op alles om mij naar binnen te werken. Eindelijk kon ik mijn linkerbeen achter het kozijn haken. Het monster bleef trekken, maar wij hadden nu de overmacht. Ik voelde mijn laars over mijn voet heen slippen. "Mijn schoen!", dacht ik kort. Vlug, voordat het monster het doorhad, wierp ik mijn ontschoende voet naar binnen. De dame viel op de grond en ik viel boven op haar.
"Gaat het?", vroeg ik aan haar, bezorgd dat zij iets gebroken had.
"Ja", mompelde zij, maar ze keek verschrikt uit het raam. Snel deed ik hem op slot. Ik kon het niet geloven. Hier, in mijn straat, dit moest een droom zijn! Zaten er echt monsters? Ik keek naar buiten en zag hoe het monster zich van het huis afwendde en terug naar het water liep. Ik kon niet geloven dat ik was ontsnapt.
"Wat was dat?", vroeg ik met mijn ogen op het monster.
"Hij is heel oud, niemand weet het precies. Ze noemen hem Oude Rode Ogen. Vroeger zagen mensen hem bij het meer. Maar dat was lang geleden, en we dachten dat hij weg was."
We bleven samen voor het raam zitten totdat de zon op kwam. Toen pas durfde ik naar huis.
Sindsdien fiets ik nooit meer 's nachts langs het fort.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen