BUT I HAVEN'T MISS YOU YET




Met zijn handen over elkaar stond Dulce tegenover de albino. Zijn grijze ogen weken niet af van de rode. Tijdens het staren vervloekte hij de man ontelbare keren. Hij dacht weer eens dat leeftijd en lengte de reden was dat hij de macht over Dulce kon hebben, wat absoluut niet zo was. De rest van de groep stond er wat omheen, de een ingedoken, de ander alert. Ze hadden allemaal een andere manier van bestaan.
‘Rico komt heus wel terug hoor, kleine,’ herhaalde Enojado op dezelfde kalme en langzame toon. Het was eentje waarmee ouders tegen hun kinderen praten als ze hem tot kalmte probeerde te brengen. Die poging lukte niet, niet bij Dulce. Hij was er door de jaren heen immuun voor geworden, had het te vaak aangehoord.
Nog een keer zuchtte hij luid en negeerde het gevoel in hem dat nog steeds in paniek was, niet door Casos, maar door zijn emoties laten zien, emoties die hij niet hoorde te hebben. ‘En hoe weet je dat zo zeker?’ Het was al de zoveelste keer dat hij deze vraag stelde.
Het antwoord was eveneens hetzelfde. ‘Hij zou alleen gaan naar de psycholoog om de hoek, zoals wel vaker. Waar maak je je zoveel zorgen over?’
Dulce wierp een blik op de klok. Deze discussie was niet direct na zijn gehuil gekomen, hij had een uur gewacht. Een heel lang uur die hij verspild had in zijn kamer, zoekend naar zijn foto’s om tot rust te komen. Bekende beelden van zijn verleden voor het bende bestaan waren aan hem voorbij gegaan. Hij kon het gras van Bagnères de- luchon al tussen zijn tenen voelen, hij kon de schone lucht inademen en de geur van de natuur opsnuiven. Toch was hij er weggegaan zonder een spoor van zijn bestaan achter te laten. Al zijn sporen zouden te vinden zijn in Amm, gekerfd in de muren en opgesloten in de hoofden van de inwoners.
Afwachtend op een antwoord tikte de man met zijn blote voet op de stoffige vloer. Het was nog iets van het huis, het kon een grote opknapbeurt gebruiken, die niemand bleek te willen geven. ‘Je begint een beetje paranoïde te worden, merk ik,’ sprak hij onder zijn ademhaling door.
Met een ruk keek Dulce op van de klok, terug in de rode ogen. De donkerheid ervan was als een fluwelen mantel, omgeslagen om het pupil. Alweer vroeg hij zich af waarom hij Enojado had toegelaten in zijn bende. Misschien was het het feit dat hij bij de mensen al angst kon veroorzaken door simpelweg aanwezig te zijn, of de handigheid met wapens. In ieder geval was het niet zijn gedrag. ‘Ik ben op mijn hoede, witte, niet paranoïde. Zou je ook eens moeten proberen.’
‘Een iemand die het doet is genoeg.’
‘En natuurlijk moet ik die iemand weer zijn.’
‘Het is jouw keuze je zo te gedragen.’ Stoppend met geluiden veroorzaken door zijn voet ging Enojado over in de houding van Dulce kopiëren. Zijn schaduw zorgde ervoor dat de jonge leider in het donker stond, onzichtbaar voor de mensen die een blik door het raam heen gingen wagen. Zijn lengte maakte alles er niet beter op en onwillig voelde Dulce zijn angst naar boven komen.
Veel aan deze discussie voeren had hij niet en daarom koos hij om te zwijgen. Hij voelde zich verslagen toen hij op de bank ging zitten, zijn hoofd leunend op een kussen en Derecho, die half lag te slapen.
Zo tikte er nog een klein uur voorbij. Gemelo had zijn gitaar weer gevonden en besloot de tijd te doden met het proberen te spelen van verschillende liedjes. Na een tijdje stapte hij uit zichzelf naar de voordeur om daar te gaan spelen, maar kwam binnen een seconde terug. Zijn gitaar had hij achtergelaten. In plaats daarvan ondersteunde hij de nog amper bloedende Rico.
Als door een wesp gestoken stond Dulce op van zijn plaats en keek toe hoe Rico die innam. De man hield zijn ogen gesloten, alsof zelfs kijken hem pijn deed. Het kon mogelijk zijn. De waarheid onder ogen zien kon pijn doen.
In een kring zaten ze om de bank heen waar nu twee niet erg sterke mensen op zaten. Derecho, die afstand had genomen van Rico om hem met samengeknepen ogen aan te kijken en slierten verbanden die om hem heen hingen, en Rico, die zijn hoofd in zijn handen had gelegd en probeerde normaal adem te halen.
Hermana had de taak om Rico te verzorgen op haar genomen, nu zonder dat Dulce het eerst moest zeggen. Zwijgend depte ze het bloed van het hoofd van Rico af, zwijgend en geconcentreerd. De enige keer dat ze haar mond open deed, was om tegen Gemelo te zeggen dat hij het verband moest pakken. Op deze momenten werd de band tussen de tweeling versterkt, alsof ze zich voeden met de pijn die iemand anders leed.
‘Ik zei toch dat ik recht had om ongerust te zijn.’ Dulce kon het niet laten die opmerking te maken richting de albino.
Als antwoord kreeg hij gesnuif. Daarna stilte. Toen vroeg Enojado: ‘wat is er allemaal met jou aan de hand, Rico? Je zou alleen naar die man om de hoek gaan.’
Het duurde even voordat het tot Rico doordrong dat er tegen hem werd gepraat. Langzaam veegde hij zijn haren uit zijn gezicht. ‘Ik was daar ook.’
Iedereen wachtte op meer uitleg, die niet uit zichzelf leek te komen. Opnieuw probeerde Enojado meer informatie uit de man te krijgen, wat met tegenzin gebeurde.
‘Alleen toen ik terug ging, kwam ik iemand anders tegen, iemand die mij vaag bekend kwam. Hij bood mij wat te drinken aan. Ik dacht dat we naar het café gingen, maar blijkbaar niet. En voordat ik het wist had ik wel wat te drinken, maar ik denk dat er wat in zat dat mij niet echt meer helder maakte en zo belandde ik in zijn huis.’ Met een zucht sloto Rico het verhaal af. Zijn woorden galmden na tussen de muren, ze wilden het nog een keer herhalen zodat ieder lid wist wat er was gebeurd. Dat het gevaarlijker werd met elke dag dat ze langer doorgingen met bestaan.
‘Wie was die bekende dan?’ Enojado verplaatste zich dichter tegen de bank aan waar Rico zat. Zijn ogen keken doordringend de man aan, die gedempt pratend zijn blik afwendde.
‘Wat zei je?’
‘Brutus, volgens mij,’ herhaalde Rico zijn woorden met minder zekerheid, maar meer volume.
De sfeer in de woonkamer veranderde door die drie woorden in een enkele seconde. Enojado baalde zijn vuisten, om daarna zijn blik af te wende naar buiten. Het litteken leek ineens duidelijk zichtbaar te zijn. De zwakke, rode lijn die zijn gezicht bijna in tweeën verdeelde werd zachtjes aangeraakt door Enojado’s vingers. ‘Het is zijn schuld dat ik nu het litteken draag,’ vormde zijn lippen die woorden, alleen hoorbaar voor de personen die hem echt kende. ‘Het zichtbare bewijs dat ik de dood onwillig in de ogen heb gekeken en het mij heeft gebrandmerkt.’
Dulce sloot zijn ogen en luisterde naar zijn omgeving. Het gemompel van zowel Hermana en Enojado ontging hem niet. Belleza dronk afwezig haar cocktail leeg en Derecho leek traagzaam te herstellen. Werd het echt erger? Won de Orden terrein of was dit slechts een tegenvaller na een tegenvaller? Hij merkte hoe hij begon met rondlopen in de kleine woonkamer. Brutus was dus nog levend, was niet het slachtoffer geworden van de acties van Desastre. De zeven maanden dat hij hen achtervolgd had, of de zeven maanden dat zij hem hadden achtervolgd hadden hem niet goed genoeg gewaarschuwd. De man liep nog steeds rond, had nog steeds niet opgegeven, had besloten Ayudar te helpen. Of dit een goede of slechte keuze was geweest, dat bepaalde Desastre wel voor hem. Dat bepaalde Dulce wel voor hem. ‘En toen? Wat gebeurde er toen?’
Het was schijnbaar een vraag die meer moeite kostte om te beantwoorden dan Dulce van Rico gewend was. Keer na keer begon hij opnieuw met het vertellen, zichzelf dan onderbrekend of anders terug naar het begin. Maar opgeven deed de donkere man niet. Op een of andere manier kon hij doorgaan. Doorzettingsvermogen of verplichting, veel maakte het de leider van Desastre niet uit. Hij hoorde het verhaal aan, ijsbeerde sneller en tikte met zijn vingers op zijn andere hand.
‘De bekende deed niet. Of nou ja, mij opsluiten in een slaapkamer vastgebonden, maar het is niet zijn schuld dat ik er zo uitzie,’ en hij gebaarde zwak naar zichzelf. ‘Ayudar heeft het allemaal gedaan. Hij-’
Schoppend tegen de tafel onderbrak Dulce hem. De pijnscheut die door zijn lichaam heen ging, negeerde hij, bijtend op zijn lip en terug zittend op de vloer. Hij haalde een paar keer diep adem, hopend dat de woede het won van de paniek binnen in hem. Het had geen nut om nu zijn boosheid af te reageren op de al gestresste en gebroken Rico. Dat was als een gebroken spiegel nog een keer stuk laten gaan, en hij schoot daar niets mee op. Hij had meer aan hele spiegels, om te zien wat er achter zijn rug gebeurde. Toch, er was amper een week voorbij gegaan en alles ging nu al verkeerd. Een grote golf aan ongeluk leek over zijn bende heen te zijn gevallen, had eerst Derecho bijna laten verdrinken en nu vervolgens Rico. Wie was dan de volgende? Hij staarde de groep rond, allemaal dachten ze aan het verhaal van Rico. Allemaal bedachten ze hetzelfde als hem. Ayudar was geen opgever. De Orden was geen opgever. En hoewel de drie al eerder gestuurde mensen hen tussen de drie en zeven maanden hadden achtervolgt, was het nog nooit zo erg verlopen. Niet zo vlug achter elkaar.
‘Dat krijg je er dus van als ze van die vreemde spookverhalen verteld. Waarom doe je dat überhaupt als je niet eens kan slapen,’ en Enojado besloot dat zijn litteken aan het zicht brengen niet nodig was door de capuchon van zijn vest omhoog te trekken. Op die manier zag hij er eerder uit als een geest dan een levend mens.
Rico keek op met een blik die smeekte dat hij stilte wilde hebben. ‘Ze helpen mij dingen te vergeten, Enojado. Jij besluit naar ze te luisteren.’
‘Ja, hopend dat je er dan mee stopt en over iets anders gaat praten, zoals je wel vaker doet als je merkt dat iemand naar je luistert.’
Niet wetend wat precies te doen stond Dulce weer op beiden benen en comandeerde dat Rico zijn verhaal af moest maken. Met gesloten ogen luisterde hij naar de stem die liet merken hoeveel pijn de maan leed, zowel geestelijk als lichamelijk.
‘Hij vroeg niet zo veel, misschien wist hij dat hij maar een uur had. Het enige wat hij de hele tijd vroeg was waarom ik bij Desastre ben gegaan.’
‘En je antwoord erop was?’
Nog een keer zuchtte Rico en bewoog zenuwachtig heen en weer. Niet voor lang, Hermana zorgde ervoor met een simpele woorden dat hij ‘verdomme niet zo veel moest bewegen anders zou hij doodgaan’ dat hij ermee stopte. Met herboren aarzeling keek hij de groep rond, die hem terug aanstaarde als een spiegel. ‘Dat ik mij verantwoordelijk voelde voor de dood van je vader.’
Vanaf dat moment was chaos het enige wat Dulce met zekerheid kon waarnemen. Hij wist niet of de rest- het geschreeuw, het geduw, het gescheld- zijn hoofd was die wraak op hem nam of dat het de werkelijkheid was. Mensen stonden op om hem naar beneden te halen, om hem in hun schaduw te laten staan. Hoe het hem was gelukt weg te komen, wist hij niet. Het ene moment voelde hij hoe hij naar de grond werd gedrukt door een erg witte hand, het volgende moment deed hij de achterdeur achter hem op slot en ging in de tuin uit het zicht van de leden zitten. Het geschreeuw werd echter niet zoals hij hoopte door het glas onhoorbaar, het was zelfs beter te horen. Hij baalde zijn handen tot vuisten, liet zijn nagels zijn vel openhalen, schudde het bloed van hem af en ging zitten, om weer op te staan, te lopen, te kijken naar hoe de leden zich gedroegen, om daarna weer uit het zicht te staan, de Orden vervloekend, maar bovenal zichzelf. Of eerder de Orden. Zonder die organisatie zou hij zijn wraak kunnen krijgen en deze stad laten zien wie de echte overlevers waren. Nu was het anders.
Nu sloopte de Orden elke kans die hij eerder in zijn leven had gezet. Zijn spiegel brak, niet door hemzelf, maar door anderen. Het gebroken glas liet een web zien, een web vol leugens die hij had verteld en die nu gebroken werd. Hij was geen spin en kon het daarom niet herstellen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen