18- AYUDAR
EVERY THING I THOUGHT ABOUT YOU WAS LIES
‘Mijn litteken?’ Brutus lachte, intussen rondkijkend in de voortuin van zijn huis. ‘Ik heb het gekregen door die albino van je bende. Hij danst met de dood een genadeloze dans.’
Er stond een vaag bekende, blauwe motor voor het beschaafde huis van Brutus. Voor even bleef Ayudar staan om ernaar te kijken, niet precies wetend waarom het zijn aandacht trok, totdat Brutus hem duidelijk maakte dat hij naar binnen kon stappen. Eenmaal binnen aangekomen ademde hij de lucht van zweet en bloed in, en de pogingen het weg te halen. Een rilling schoot over zijn lichaam heen.
‘Wil je eerst gaan zitten?’ Brutus leek een heel ander mens in deze omgeving. Hij straalde uit dat hij de baas was van dit huis.
Ayudar keek rond, naar de grote boekenkast die maar voor de helft vol stond met zowel nieuwe als oude boeken. Op de tafel ervoor stond een vaas met een aantal eenzame, wegrottende bloemen. De gordijnen voor de ramen waren dicht gedaan, alsof de buitenwereld niet van Brutus’ bestaan af mocht wisten. Het was ergens wel waar. De rest van de wereld mocht niet de kennis in handen krijgen hoe de leden van de Orden hun leven leiden. Al bij al was het simpel en druk op hetzelfde moment. Kleinschalige versieringen zouden kunnen zorgen voor een gastvrije sfeer als ze niet al dood leken.
Met een zucht schudde hij van niet. Hij had genoeg gezeten in het café en het lopen duurde niet zo lang dat hij op adem moest komen. Misschien waren het tien minuten, niet meer dan dat. Niets bijzonders hadden ze gezien, slechts het bekende, drukke park en de hoge, zacht gekleurde gebouwen er omheen. Tijdens het lopen had Brutus het merendeel zijn mond opengedaan, gepraat over zijn dagen in de Orden. Iets dat Ayudar ook wel dacht, alleen niet hardop zei, wetend dat het niet waardeert werd. Brutus leek het niets uit te maken. Hem leek niets uit te maken.
Dat werd wel bewezen zodra Brutus de deur van de kamer boven open deed en de deur even gauw achter hen sloot zodra ze in de ruimte waren. Zoals de rest van het huis was het simpel, warmhartig, maar net niet genoeg. Het hielp ook niet echt dat er een bekende op het bed zat die Ayudar liever niet had willen zien hier. Nergens wilde hij die persoon zien.
De twee zwarte ogen, nog zwarter dan de leegte zelf, staarde hem aan, volgde elke beweging die hij maakte. Rico zat er alles behalve comfortabel bij, dat was wel duidelijk. Brutus had zo te merken het zekere voor het onzekere genomen en had zowel de handen als voeten van de man vastgebonden met tie wrap. Traag stapte Ayudar dichterbij, alsof hij een wild dier benaderde, wat in de buurt kwam. Desastre bestond uit wilde dieren die ontembaar waren. De Orden kon er niets aan doen.
‘Hoe?’ vroeg hij onzeker, zijn blik niet afwendend van Rico die minder pogingen deed te ontsnappen. In plaats daarvan keek hij kwaad terug naar hem, wat alles alleen maar oncomfortabeler maakte.
Brutus haalde zijn schouders op. ‘Ik kwam hem tegen, niet meer dan dat.’ Naast Ayudar was hij gaan staan. Met zijn armen over elkaar zei hij verder niets.
Een tijdje lang was het stil, voor zover het stil was te noemen. Rico had de pogingen nu helemaal opgegeven en was overgegaan in het gedempte vloeken. Er was iets rustgevend eraan, de manier hoe de onaardige woorden uit zijn mond kwamen, dan weer bekende, dan weer onbekende. Het leek niet iets ergs te zijn, eerder nodig. Met gesloten ogen en diep zuchtend luisterde Ayudar, niet precies wetend hoe hij erover dacht. Het was een kans die hij nooit meer zou krijgen, het was beter die met beiden handen vast te pakken. Maar dit was niet de manier waarop hij wilde dat het ging. Zou dat hem echt tegen moeten houden van de actie die moest worden ondernomen te doen? Het zou niet moeten gebeuren. Ayudar was hier nu. Brutus was hier nu. Rico was hier nu. Dat was genoeg om Desastre beetje bij beetje te laten vallen. Rico was slechts de pion, maar het zou voor de koning een waarschuwing zijn dat Ayudar ook dit spel kon spelen.
‘Geen idee of je er wat mee kan, eigenlijk.’ Het was Brutus die de stilte doorbrak door te stappen richting de deur. ‘Ik zou zeggen, ik geef je een uur, want ik krijg bezoek en ik denk niet dat ze dit alles waarderen.’ Nog een keer grijnsde de man vlug voordat hij verdween.
Alweer het stil, na de echo van de dichtgegooide deur. Rico had niet meer opgekeken van zijn handen, maar dat hield niet in dat Ayudar de haat kon voelen. Deze hele kamer leek ermee gevuld te zijn. En hij begreep het. Hoe oneerlijk het ook was, het was hoe het verleden was verlopen en niemand kon daar nog iets aan doen. Met een zucht liep hij nog een paar passen Rico’s richting op totdat hij, als hij zijn vingers uit zou strekken, het zwarte, dikke haar kon aanraken. Natuurlijk deed hij dat niet. Hij wilde nog niet dood.
Hij zocht alle moed in hem bij elkaar en schraapte zijn keel. Geen beweging van de andere kant. Nog een keer deed hij hetzelfde. Nog steeds geen beweging. Een derde poging volgde. Hetzelfde resultaat.
De medewerker van de Orden was er van bewust dat Rico zijn woede aan het uitlokken was. Hij wilde vast weten hoe Derecho zich gevoeld zou hebben om het later tegen hem te gebruiken. Het zou Ayudar niet verbazen. Zijn ogen zochten naar een andere zitplaats, die er niet was, waardoor hij besloot op de vloer te gaan zitten, met zijn benen beschermend opgetrokken. ‘Luister,’ begon hij met minder moed dan eerder, ‘we willen beiden dat dit zo snel mogelijk over is, dus je kan beter doen wat er van je gevraagd wordt.’
Op de Orden werd er gedaan aan allerlei soorten trainingen, waaronder spreken tegen opstandige bendeleden. Het waren meestal mensen die ze ergens uit de onbekende gevangenissen van de Orden hadden gehaald, echte mensen die nog steeds zo houding hadden. Het zou Ayudar niets verbazen dat ze later, bij de andere nieuwkomers, iemand uit Desastre zouden plukken. Maar stel dat dat gebeurde dan zou het Rico niet zijn. Als die training bestond uit levels, dan was deze man zeker de laatste. De rust die hij uitstraalde, de vriendelijkheid die nog te voelen was, en daaronder de haat. Dat soort haat dat geen woorden nodig heeft om je aan jezelf te laten twijfelen.
‘Ik zou het simpel houden.’ Uit zijn zak haalde Ayudar zijn aantekeningen en bladerde er doorheen totdat hij kwam bij de naam Rico. ‘Je vertelt mij je reden waarom je gekozen hebt om bij Desastre te gaan.’
Nu keek Rico op, alleen om duidelijk met zijn ogen te rollen. Verder niets. Gewoon de stille haat, dat was zijn wapen. Een wapen waar hij de meester in was.
Op zijn lip bijtend ging Ayudar verzitten. Diep haalde hij een paar keer adem. Zijn geduld werd op de proef gesteld en dat vond hij alles behalve fijn. Hij merkte hoe het bloed in zijn aderen ging koken, hoe zijn hoofd hem liet zien wat hij allemaal kon doen en zijn handen die gebaald werden tot vuisten. ‘Luister je wel naar wat ik zeg?’ vroeg hij, merkend dat zijn emoties weer de baas over hem werden.
Geen opkijken, maar wel woorden. ‘Helaas ben ik niet doof,’ murmelde de donkere man. Zijn voeten bewogen zich zo dat hij in staat was zijn voeten op te trekken. Zo te zien deed het wel pijn, maar hij negeerde het.
Ayudar knikte, meer uit dankbaarheid dat hij Rico aan het praten kon krijgen dan een echt antwoord. Voor de tweede keer bladerde hij zijn papieren door en besloot een kleine hint te geven dat hij de reden van Rico wist. ‘Er waren zaken in waar je vandaan kwam die je naar Desastre leidde, is het niet?’
De ogen van Rico werden donkerder, zo donker dat Ayudar zeker wist dat de leegte een concurrent had. Lang duurde het niet, alsof het de man uitputten. Zijn houding verslapte. ‘Als je dat weet, waarom vroeg je je eerdere vraag dan?’
‘Ik bood je een kans aan het zelf te zeggen.’
‘Wat aardig van je, Ayudar, wat aardig van je.’ Hoofdschuddend ging Rico weer normaal zitten en zuchtte luid. ‘Je zit je uur hier te verspillen aan vragen te stellen waar je het antwoord al op weet.’
Er was iets met Desastre dat Ayudar meer wilde laten doen dan hen naar beneden halen. Dan aan de wereld te laten zien dat iedereen kon vallen. En dat iets was zijn wil om ze te laten vallen. Hard. Pijnlijk. Hij merkte dat die gedachtegang in hem kroop en zich gehaast ging verspreiden door zijn lichaam, naar zowel zijn hart als hoofd. Voordat hij het zelf voor had, had hij de haren van Rico al zo stevig vast dat het wel pijn moest doen en duwde het zijn richting op, zo dichtbij dat zijn medemens hem wel recht aan moest kijken. In de ogen was meer te lezen dan leegte die ieder levend wezen haatte. Er was de meest menselijke emotie in te vinden. Angst. Dan wel verborgen en amper merkbaar, toch zag Ayudar het. Hij herkende het.
‘Ik bepaal zelf hoe ik dit uur inplan,’ pakte hij het tedere spreken weer op, ‘en als ik het wil inplannen met vragen waarop ik het antwoord al weet, dan doe ik dat en jij weerhoudt mij er niet van. Dus, waarom Desastre?’
Er was een tweestrijd aan de gang met Rico. Hoewel hij hem strak bleef aankijken, voelde Ayudar hoe zijn lichaam een uitweg aan het zoeken was. De man leek woorden te fluisteren die Ayudar zelf niet kon verstaan. Met een klap liet hij de haren los en duwde de persoon naar achter toe. De klap die het hoofd maakte tegen het raamkozijn verbrak op een akelige manier de stilte. Op het crèmekleurige onderlaken van het bed dropen eenzame, rode bloedvlekken, zwak glinsterend in de beneden gaande zon. Het ontging Ayudar.
Raspend haalde Rico adem en wilde aanstalte maken zijn bloed weg te vegen met zijn handen, maar die zaten nog altijd vast. Van af een afstand die niet groter was dan een aantal centimeter boven Rico hangend bekeek Ayudar zijn tweestrijd. De Rico die door Desastre was opgevoed leek het op te geven. ‘Mijn broer kwam ooit thuis met een boodschap.’ Hij had echt moeite met normaal ademhalen, merkte Ayudar onwillig op, om vervolgens de gedachte te denken dat het beter zo was. Hij gebaarde dat Rico verder moest gaan met praten, wat na meer pogingen en bloedvlekken uiteindelijk gebeurde.
‘Hij vocht in de oorlog die aan de hand was, kwam ooit thuis met de boodschap dat hij een man uit Frankrijk had doodgeschoten.’
Ayudar nam afstand van Rico, beetje bij beetje. Hij vertrouwde deze zaak niet, hij vertrouwde Rico niet en hij vertrouwde zichzelf niet. Zijn handen kleefden alsof hij ze had gestopt in een honingpot, wat niet het geval was. Natuurlijk kon hij het er af wassen, maar het beeld zou hem altijd achtervolgen. Het hoorde er niet op te zitten, hij hoorde schoon te zijn. Maar dat was niet gebeurd. En het zou doorgaan. ‘Wat heeft dit met de vraag te maken?’
Rico keek op. Een straal bloed gleed bijna over zijn rechteroog heen, amper te zien, alleen door de lichtval die erop speelde. ‘Alles. Hij vertelde hoe de man eruit zag, elk detail. Ik kon het allemaal voor mij zien. En toen ik hier kwam en Dulce tegenkwam tijdens een van mijn shows, was het alsof ik de man zag die doodgeschoten was.’
‘Dat is onmogelijk.’
‘Vast wel. Het hielp niet toen hij mij begon te vertellen dat zijn vader naar de oorlog in Afrika was gegaan om het daar uit te vechten, maar niet was teruggekomen. Ik weet niet precies wat ik voelde op dat moment.’
‘Je voelde je schuldig, dat was het zeker, is het niet?’
Bedenkelijk staarde Rico langs hem heen. Door het traag knikken kwam er meer bloed aan het licht en het landde op de vloer, waar hij uitveegde met zijn schoen. ‘Ik denk het.’
Ayudar trok een wenkbrauw op. ‘En dat is de reden dat je gekozen hebt je aan te sluiten bij Desastre. Dat is wat mager, moet ik zeggen.’
Met een ruk staarde de man hem recht aan en haalde slap zijn schouders op. ‘Dulce huilde terwijl hij het vertelde, het kostte hem zichtbaar moeite. Ik voelde me meer dan schuldig. Ik moest er wat aan doen.’
‘Je wilde je bewijzen, wilde bewijzen dat je niet zo was als iemand die zijn vader van hem had afgenomen. Natuurlijk, alsof dat alles verandert. Dat doet die jongen niets.’
‘Hij leek er anders blij mee te zijn,’ gaf Rico vlug antwoord. Zijn houding van eerder kwam terug, de Rico die door Desastre was opgevoed begon terrein te winnen. Ayudar werd op zijn hoede.
Hij haalde een hand door zijn haren, waar het bloed voor een groot deel achter bleef. De rest veegde hij af aan zijn broek. Traag boog hij meer naar Rico toe. ‘Natuurlijk is hij er blij mee, hij krijgt volgers. Dat is wat mensen willen. Ze willen omringd worden door mensen die hen waarderen, die alles voor hen doen, die hen aanbidden als een god.’
‘De enige die hem volgde, was Belleza. Niemand meer.’ Rechtop ging de man zitten, bijtend op zijn wangen en toen klapte hij dubbel, grijpend naar het niets voor zover het mogelijk was.
Verbaasd trok Ayudar zich terug en wendde zijn blik af. Achter hem, merkte hij, stond een spiegel, waar hij keek naar zijn spiegelbeeld die niet van hem leek te zijn. Hij zat onder de vegen van het bloed, zijn wenkbrauwen waren in een vervaarlijke frons en hij straalde kracht en onsterfelijkheid uit. Sterk werd hij ervan bewust dat Rico zijn pijngrens over was gegaan. Hij keek naar de papieren in zijn handen, die niet het slachtoffer waren geworden van zijn woede of bloed en prentte het gesprek van daarnet in zijn hoofd. Meer wilde hij niet doen. Als hij verder zou gaan, zou hij het alleen doen voor zijn eigen plezier, niet voor de informatie. Het raamkozijn had al teveel bloed veroorzaakt, Rico had al te veel klappen ondergaan en hij wilde niet meer dat zijn boosheid de touwen in handen had. ‘Het is wel genoeg zo,’ fluisterde hij.
Aan de mond van Rico kleefde ook al bloed, en zijn lippen vormde een grimas vol gebrokenheid. ‘Dat zeg je alleen zodat je twee keer zo erg verder kan gaan.’
‘Niet waar,’ Ayudar veranderde niets aan zijn stem. ‘Ik zeg de waarheid. Ga terug naar die bende van je, vertel je wat voor monsters de Orden maakt van normale mensen en ga verder met het spelen van dit spel.’
‘Weet je,’ begon Rico weer moeizaam, tijdens het stilzitten, terwijl Ayudar probeerde de tie wrap van hem af te halen, ‘de enige die de Orden zou moeten achtervolgen is Casos.’
‘Hoezo dat?’ De voeten van de man waren bevrijd en Rico bewoog ze opgelucht voordat hij antwoord gaf. ‘Zonder hen zou je nu niets te doen hebben gehad. Dulce houdt niet echt van ze, is te merken aan wat hij schreeuwt midden in de nacht. Ik weet dat de Orden elke bende als eenzelfde iets ziet, maar Casos is erger, die zijn de top. Zie het als een tip van mij.’
Er zijn nog geen reacties.