I HAVE TROUBLE WITH BELIEVING




Met zijn gemaakte aantekeningen liep Ayudar het gebouw uit. De vrouw achter het bureau staarde hem na, wist hij, totdat hij uit haar zicht was. De wind zorgde er geregeld voor dat de papieren bijna uit zijn handen vielen. Nu naar huis gaan wilde hij niet. De rust zou hem op zijn zenuwen werken en de drang om al het tekort aan slaap in te halen zou daarnaast komen. Er was daar geen tijd voor. Nu hij in het bezit was van nieuwe kennis moest hij de tijd nemen het te verwerken, het niet te kunnen vergeten en het kunnen toepassen.
In stilte bedankte hij Falar. Of was het zijn falen in de missie? Zonder die gebeurtenissen was of Desastre al weg of had hij niet anders dan de kennis over hun voornamen. Een stukje geschiedenis van een persoon kennen was de zwakke plekken kennen. Beginnen over iemands verleden zorgde er vaak genoeg voor dat ze alles gingen vertellen. Dat had hij wel geleerd van zijn vader en het dagen achter elkaar bij hem op zijn werk zitten. Mensen praten alleen over dingen die ze leuk vinden. Als ze over iets moeten praten dat ze dwars zit, dan kwamen er vaak genoeg leugens of helemaal niets. Wanneer hij dit voor een lid van Desastre zou zeggen was de kans groot dat ze het zouden ontkennen. Ze hadden een status om hoog te houden, er was geen plaats voor medelijden. Al helemaal niet van de vijand.
Maar om ze nu op te zoeken en die theorie uit te testen, daar had Ayudar geen energie meer voor. Hij had genoeg gedaan, aantekeningen gemaakt en Falar onder ogen gezien. Daarnaast, ze apart krijgen zou een te grote klus zijn. Ze zaten aan elkaar geplakt zoals wel vaker was met bendeleden.
In plaats daarvan besloot hij te lopen naar de dichtstbijzijnde gebouw dat koffie verkocht om daar binnen te zitten met het spul dat hem wakker zou houden. Met zijn handen om het warme drankje geklemd bekeek hij nog een keer zijn handschrift. De mensen om hem heen ontweken hem, een paar bleven naar hem staren. Hij had heus wel door hoe hij eruit zag. Vermoeid, als een student die zijn examens moest halen.
Het zat in de buurt.
Het voelde als school. Zijn missies voelden aan als een grote toets die hij moest halen om naar de volgende klas te kunnen gaan . Zijn leven had dan wel geen school meer, dat hield niet aan dat het gevoel weg was.
Een figuur maakte zich los uit de achtergrond Vlug keek Ayudar op om een slok van zijn koffie te nemen. De inrichting was simpel, met een kleine bar links en tafels waar plaats was. Voor de bar stonden een aantal krukken, waarvan eentje bezet was voor een alleen zwart dragend meisje die een intens gesprek leek te voeren met de vrouwelijke medewerker. Aan hun gezichten te zien ging het wat moeizaam. Verder was er niet veel. Een oud stel dat op fluistertoon aan het genieten was van hun thee, een jongen die zijn aandacht verdeelde tussen zijn mobiel en zijn drankje en een onbekende die te dichtbij Ayudar stond.
Met een gedempte klap legde de zo te zien oudere jongen zijn beker op Ayudars tafel en ging voor hem zitten. Ayudar zelf wilde zijn mond open doen om te zeggen dat er genoeg andere plaatsen waren, maar de onbekende nam een slok en zuchtte luid. ‘Aan het proberen informatie te onthouden, zie ik,’ en hij knikte in de richting van de papieren.
Niet in staat om iets er tegenin te brengen knikte Ayudar en keek terug naar de papieren. Hij was hierheen gegaan om zich af te sluiten van mensen, niet om het contact met hen op te leggen. Toch lukte het niet helemaal, en hij besloot opnieuw zijn blik op de persoon voor hem te richten. Een paar bruine ogen die nog net het licht op konden vangen van de lamp boven hen staarde hem samengeknepen aan. Voor een moment was het stil, als in de stilte die hijzelf niet kon doorbreken, maar de persoon tegenover hem wel. Wat al gauw gebeurde.
‘Je moet Ayudar zijn is het niet? De persoon die op missie is gestuurd naar Desastre?’ Zijn stem was op dat moment niets meer dan een fluistering en het bezorgde Ayudar rillingen. De persoon voor hem was hem een raadsel, met een litteken die dan wel niet zo groot was, de bleekheid stak erg af tegen zijn karamelkleurige huid. ‘Je gaat het nog wel zwaar krijgen. Brutus Jero, voordat ik mij vergeet voor te stellen,’ en hij stak zijn hand uit.
Met gemengde gevoelens nam Ayudar het aan en schudde het. Hij wilde nog net zijn naam zeggen, voordat het tot hem doordrong dat Brutus die al wist. Meneer Jefe had dingen over hem laten vallen op hun eerste gesprek over zijn missie. Door deze man droeg Enojado nu een litteken. Het was een waarschuwing voor Ayudar, die voelde hoe ongemakkelijk hij hier bij zat. Brutus was een van de leden van de Orden die hij wel kende. Iedereen kende hem. Het was haast onmogelijk hem niet te kennen. Je sprak over het kwade dat het goede werd, dan sprak je over Brutus. Hij was een van de mindere mensen die onder ogen zag hoe erg zijn daden waren. Wat de meesten van hem wisten, was ten eerste dat hij niet van hier kwam. Tot aan zijn negentiende zat hij ergens in de donkere straten van Amsterdam dezelfde taken te doen als elke bende die Ayudar had gezien. Het volgende moment stond de nog gewonde jongeman voor de deur van de Orden te vragen om vergevenis en een baan hier.
Meneer Jefe had niet eens getwijfeld hem aan te nemen, terwijl de rest de afstand tussen hen en Brutus zo groot mogelijk liet. Het maakte Brutus zelf toch niet uit. Zo lang hij kreeg wat hij wilde, was dat genoeg.
En nu zat hij voor die jongeman, die vreemd grijnsde en weer een slok- de laatste- van zijn drankje nam. ‘Niet echt een prater, merk ik.’ Zonder op te staan gooide hij de lege verpakking in de dichtstbijzijnde prullenbak. ‘Het is niet erg, ik had geen plannen hier lang te blijven.’
Ayudar trok een wenkbrauw op en gebaarde door te gaan. Zijn stem was niet te vertrouwen, dat wist hij. Het was beter aan te horen wat Brutus van hem wilde dan gelijk in de verdediging te gaan. Het was wachten op het juiste moment om toe te slaan, zoals elk lid van de Orden had geleerd te doen bij bendeleden. En Brutus was er, hoe iemand het ook wendde of keerde, nog steeds een lid van de bende Nacht.
‘Luister,’ en zijn medemens boog meer naar voren zoals mensen deden als ze een geheim wilde vertellen, ‘je weet vast meer dan ik wist toen ik op dezelfde missie als jij werd. Alleen weet je niet dat er meer is. En elke informatie is goed, is meer, is beter. Dat is goed voor je, is het niet?’
Deze keer knikte Ayudar niet alleen, hij vertrouwde zijn stem. ‘En jij hebt meer dan ik nu bezit. Is dat wat je mij wil vertellen?’ vroeg hij gehaast. Ook zijn koffie was op en hij staarde naar de resten ervan in de kop. Een poging om het weg te gooien van a f hier zou niet goed aflopen, dat wist hij wel.
Brutus lachte, slechts kort en het was genoeg om de alarmbellen in het hoofd van Ayudar af te laten gaan. Een aantal mensen keken naar hen op, maar beiden wuifden het weg. Er was geen tijd om rekening te houden met alle klanten. Het was nooit tijd om rekening te houden met iedereen. Het was niet eens mogelijk, en dat was weer een les die de Orden in iedereens hoofd had gekregen. ‘Natuurlijk heb ik dat en natuurlijk ga ik het je aanbieden, want we willen beiden hetzelfde.’
‘Wat denk je dan dat we beiden willen?’
‘Wraak.’
Het was één woord, en het was de waarheid. Hoewel Ayudar liever wilde zeggen dat het zijn baan was om de wereld vrij te maken van slechte mensen, wist hij dat het verder ging dan dat. De tijd voor Derecho nam hij zijn baan niet zo serieus als de tijd na Derecho. Hij ging niet met dezelfde gevoelens naar de Orden als dat hij nu deed. En het was een wonder dat Brutus een van de mindere was die dat ene woord op het goede moment wist te vertellen. ‘En jij kan mij dat geven, ofzo?’
Brutus haalde zijn schouders op. ‘Niet om zoveel druk op je schouders te leggen dan je al hebt, maar ja. Het is echter niet voor lang. Ik heb niet veel tijd en jij ziet er niet uit als iemand die zijn tijd wil verspillen. Dus ik heb een voorstel.’
Het drong traag tot Ayudar door. Wat er precies aan de hand was, wist hij niet, maar hij wilde het wel weten. Het zou hem moeten verbazen Brutus te vinden hier- of dat Brutus hem vond. Hij was het niet. Deze man had dezelfde missie gedaan als hem en meneer Jefe zou zeker met hem contact hebben opgenomen om te zeggen dat Ayudar nu de missie had. Het was niet dat als de een klaar was, die er niets meer te maken had, zoals bendes wilden geloven. Ze gingen door, niet zo actief als eerst. Ze waren nog in het spel. Ayudar haalde diep adem en vroeg voorzichtig: ‘wat houdt dat voorstel precies in?’
De man zijn ogen glommen op en hij haalde zijn hand door zijn blonde, gemilimeerde haren. ‘Ik heb iemand die je meer kan vertellen over de bende.’ Hij gebaarde naar buiten, als teken dat diegene niet hier was.
Nu was het Ayudars beurt om naar voren te leunen, zo dichtbij dat hij kon zien hoe Brutus’ ogen meer dan bruin bezaten. Een beetje groen was aan de randen te zien. ‘En waar is die iemand dan precies?’ De nieuwsgierigheid groeide, a besloot hij het niet te laten merken. Het was beter om Brutus het idee te geven dat hij hem niet nodig had. Hij wist hoe mensen zoals hij waren: ze gingen later met de eer strijken. Ayudar zou vergeten worden en Brutus zou geprezen worden met een daad die hij niet eens had gedaan. Dat was wel het laatste wat Ayudar wilde bereiken met slagen in het neerhalen van Desastre.
‘Die iemand zit te wachten in mijn huis op bezoek die ik beloofd heb,’ antwoordde Brutus en hij schoof zijn stoel zo zachtjes en langzaam mogelijk naar achter om op te staan. Met een glimlach die niet echt oprecht was, dat kon Ayudar wel vertellen, pakte hij de lege beker en bracht die terug naar het meisje aan de bar. Ze staarden elkaar heel kort aan, totdat het meisje zich weer richten op het zwart dragende meisje die deze keer haar hoofd vermoed liet rusten op het tafelblad.
Ayudar wist niet goed wat hij moest doen. Moest hij ja zeggen en Brutus vertrouwen? Kon hij eigenlijk wel zoiets afwijzen? Natuurlijk, nee zeggen was altijd een optie, maar wat voor invloed zou dat op hem en de informatie hebben? Dit was een zeldzame kans en als hij de man moest geloven duurde die niet lang. De kans met beiden handen vastgrijpen, het was een actie die hij met meer aarzeling deed dan de missie accepteren. Ik had beter mijn keuzes moeten overwegen, bedacht hij zwijgzaam tijdens het uitlopen van het cafe. Ik had moeten bedenken hoeveel mensen hiermee meespelen en met hoeveel mensen ik te maken heb, met hoeveel ik rekening moet houden en daarnaast; dat ik rekening moet houden met mezelf.
Op dit soort momenten wist hij dat hij na het slagen van deze missie hij wel naar zijn vader moest gaan om zijn verhaal daar te doen. Het was niet de schuld van meneer Jefe, Falar, Brutus of zelfs een lid van Desastre . Het was het stukje verleden dat hij eens zelf wilde meemaken. Dat hij daar zou zitten, niet luisterend naar vreemde mensen die bekenden werden, maar naar hemzelf . Het zouden niet de stemmen zijn van klanten die gebroken klonken als glas, hij zou het breekbare mens zijn die daar zat. Zijn vader zou er niet eens van opkijken. Hij zou hem behandelen zoals hij deed met elke klant. Bekenden werden onbekenden bij hem. Ayudar wilde voor eens in zijn leven een onbekende zijn voor de wereld, hopend dat het zijn tweede kans was.


Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen