MAYBE THEY WILL LEAVE YOU ALONE, BUT NOT ME




Ayudar trilde. Dulce merkte het op zodra de afstand tussen hen groot genoeg was om verstaanbaar te kunnen fluisteren. Alles in hem zei dat het gevaarlijk zo dichtbij de vijand te staan. Ayudar kon hem nu makkelijk neerslaan, in zijn macht hebben en dat was het het einde voor Desastre. De leden zouden misschien nog pogingen doen hem te bevrijden, maar het was slechts een kwestie van tijd voordat ze eenzelfde lot kregen of hun eigen leven gingen leiden.
Waarom Ayudar trilde, wist hij niet. Hij had de verandering in zijn manier van staan al opgemerkt toen Enojado verscheen of toen Derecho weggebracht werd door Rico. Alleen was dat niet zo erg als nu. Niet nu hij de warme uit van de vijand onder zijn vingertoppen kon voelen en merkte hoe hij zijn kiezen op elkaar klemde. Het verschil in lengte was dan wel rond de tien centimeter, Dulce liet zich er niet door krimpen. Dit was zijn manier van communiceren tegen mensen die hem tegenwerkten en het lef hadden het tegen hem op te nemen.
‘Ik dacht dat je slimmer dan dit was, Orden.’ Het was elke keer hetzelfde liedje. De Orden kwam met volle handen, de Orden ging weg met lege handen. Het was een wonder dat de organisatie het nog niet op had gegeven of een pauze had genomen met hen achterna zitten. Rust kende de bende toch niet. Hun levens waren een groot gevaar, een grote groep die meestal mensen beroofde om te krijgen wat ze wilde hebben. Bij elkaar verdiende Belleza, Hermana en Gemelo misschien net genoeg om henzelf te onderhouden, maar dan waren er nog steeds vier andere leden die ook moesten eten en drinken en gezond moesten blijven.
Bij andere bendes had het zo simpel geleken. Ze beroofden mensen, dwongen ze hun geld te geven, zeggend dat dan niet zouden schieten. Ze deden het toch altijd. Dat soort mensen waren ratten, geboren met de kennis dat andere mensen zouden liegen tegen hen. Dat zij alleen konden overleven door te liegen. Doden veroorzaken als bende was gevaarlijk, want meestal gebeurde het zonder na te denken over de gevolgen. DNA dat werd achtergelaten, en vaak het wapen zelf waar vingerafdrukken op zaten. Niet dat Dulce het ooit had gezien.
Hij had het zelf meegemaakt.
‘Niet terug te zeggen?’ Zijn vinger gleed flegmatiek over de kin van Ayudar, die zich gehaast wegtrok. Zo snel als mogelijk was reageerde Dulce erop. Hij dwong hem naar zijn niveau te verlagen, ongeveer op ooghoogte te komen. Hij had wel door dat Ayudar niet al zijn energie gebruikte om hem tegen te werken, wat hem ergens verbaasde. In zijn hoofd maakte hij er notitie van. Ayudar was een vechter, maar ook een afwachter. En dat waren de gevaarlijkste mensen. Geduldig, als slang die vertrouwde op zijn camouflage en dan uit het niets aanviel, bijtend met zijn giftanden om weer terug te gaan naar het wachten. Ayudar was dat type en Dulce hield niet van slangen.
De medewerker van de Orde lispelde wat en Dulce boog naar voren om het te verstaan.
‘Niets dus?’ Even langzaam liet hij de huid van Ayudar voor wat het was. De warmte ervan voelde vreemd aan onder zijn vingers, die hij afveegde aan zijn trui. Een lichte vorm van teleurstelling was te merken in die woorden, wat hij deels zo bedoelde. Hij wilde Ayudar het gevoel geven dat hij niet meer was dan hoe Dulce hem inschatten. ‘Ik heb nog wel wat te zeggen tegen je, Orden.’ Hij staarde omhoog, dwong zichzelf recht in het donkergroen te kijken, die dezelfde kleur had van het diepste deel van een donker woud. De volgende woorden moest duidelijk overkomen, Ayudar eraan herinneren dat Desastre overal was waar hij was. Ze waren zijn schaduw, niet andersom. Waar Ayudar heenging, zouden zij heengaan, niet letterlijk, maar zo moest het voelen.
Diep haalde Dulce adem en liet de omgeving naar de achtergrond verplaatsen. De geluiden waren nu niets minder dan de late mensen. De kermis zelf was al aan zijn einde gekomen. De nacht had de macht over Amm genomen, de bendes ontwaakte en Ayudar kon er maar beter voor zorgen dat hij ergens was waar zij niet waren. ‘Lo que viene fácil, fácil se va,’ fluisterde de leider van Desastre om zich vervolgens wijd gebarend om te draaien en zonder om te kijken te zwaaien.
Steeds sneller begon hij te lopen, waardoor de overige leden zichtbaar werden. Het sneeuw onder zijn al doorweekte schoenen knerpte gezellig, wat hem op zijn zenuwen werkte. Uiteindelijk liep hij tussen Enojado en Hermana heen, die een discussie hielden over de actie van Ayudar. Dulce merkte dat de bende meer op zijn hoede werd. De stappen waren minder zelfverzekerd en in zijn ogen maakte ze een indruk van soldaten die naar de oorlog gingen waarvan ze wisten dat ze die zouden verliezen. Misschien was het wel zo. De Orden wist wat ze deden en ze hadden al drie mensen gestuurd. Alleen hadden die drie gefaald. Ze hadden de oorlog verloren.
‘Je bent er weer?’ Gemelo, die in de buurt liep van zijn zus en af en toe haar verdedigde tegen Enojado, merkte hem als eerste op. Zijn lichtblauwe ogen namen hem in zich op en hij knikte. ‘Waar was je eigenlijk?’
Dulce haalde zijn schouder op en knikte in de richting van de kermis. ‘Ik moest nog wat afspreken met de Orden.’
De tweelingbroer volgde zijn gebaar. Uit het niets werden zijn ogen groot. ‘Ik denk eerder dat de Orden iets met ons af wil spreken,’ zei hij langzaam en luid.
Het was een teken om te rennen. Niet om te vechten, maar om zich zo snel mogelijk uit te voeten te maken. Dulce ving op hoe Belleza achter hem ging lopen, al vechtend met haar jurk. Het was een manier om hem onzichtbaar te maken. Elk gevecht deed iemand het wel, zo tussen hem en de vijand te staan dat zijn korte lengte in het voordeel was en hij uit het zicht was. Niemand kon hem iets aandoen als ze hem niet zagen. Belleza echter, kon mensen wel iets aandoen. Of beter gezegd, haar pistolen konden mensen iets aandoen. Ze hield ze met zoveel liefde vast dat Dulce erdoor moest glimlachen. Toch kon hij het niet toelaten dat er werd geschoten. Het was beter dat Ayudar zo min mogelijk van hen wist, wat inhield dat hij niet wist wat voor wapens ze in bezit hadden en nog belangrijker: wat ze ermee konden doen. Dus hij draaide zijn hoofd naar haar om en schudde zijn hoofd.
‘Waarom niet? Enojado heeft ook al zijn wapen vast,’ en ze wees met moeite naar de albino. Ze had gelijk. Hij draaide het rond, al om zich heen kijkend, en hij rende helemaal vooraan. Zijn rode pak vloog als een cape achter hem aan. Daarna de tweeling, die elkaar hadden, en er belachelijk uitzagen in die felle kleuren.
Dulce rolde met zijn ogen. ‘Schiet gewoon niet,’ was het beste waarop hij kon komen. Schoten maakten de medemensen bang en er zullen vast een paar ertussen zitten die de politie belde, zodat er meer was dan alleen de Orden die hen achterna zat.
Belleza herhaalde de woorden op een sarcastische toon, maar maakte geen aanstalte om te richten. ze schreeuwde naar Enojado dat hij naar rechts moest gaan, wat hij snel deed, maar zij deed het sneller. Voordat iemand het doorhad, verloor ze haar evenwicht. Een paar kostbare seconden- die Dulce gebruikte om op adem te komen- lag ze daar. Als een man minderde de rest vaart, alleen stopte ze niet met vooruit komen. Ze wisten dat niemand achter zou blijven, dat niemand dat toe zou laten. De grond aftastend met de ene hand, terwijl ze met de andere hand haar hakken uitdeed, stond ze op. ‘Hou vast,’ en ze duwde de oranje hakken in de handen van Dulce, die haar verbaasd aankeek.
‘Gaat het wel?’ vroeg hij tijdens het opnieuw rennen. Nog een hoek om, ging hij, de pijn negerend die de hakken veroorzaakten in de palmen van zijn handen. Zo te merken ging het prima met haar. Maar het was een typisch iets van de bendeleden om te zeggen dat het ging, al was het tegendeel waar. Zelfs over de kleinste dingen logen ze.
Het antwoord was een licht geërgerd blik en daarna een korte knik. Toen stopte ze met lopen, bijna tegen Enojado aanbotsend, die een sleutel uit zijn zak viste en voor de deur bleef staan. Het was nodig dat nog iemand anders hetzelfde deed. Die persoon was Gemelo, die zijn sleutel in het onderste sleutelgat, tegelijkertijd met Enojado en het omdraaide, zodat de deur een klik maakte en open vloog.
Met een luide klap sloot Dulce het achter hem en deed handig de sloten er weer op. Hij hoorde voetstappen steeds luider worden en zag een vaag figuur door het glas kijken naar zowel omhoog als omlaag. Hij lette er amper op. Het voelde alsof zijn longen in brand stonden en hij er niets aan kon doen. Verslagen liet hij zich vallen tegen de deur aan, soms kijkend of hetzelfde gestalte er nog stond. Het was moeilijk te zeggen, of zelfs waar te nemen. De pijn in zijn lichaam werd minder naarmate hij zichzelf dwong regelmatiger adem te halen. De nacht achter hem slokte op ten duur Ayudar op, die nog had getikt tegen het glas.
‘Het komt goed,’ murmelde hij tegen zichzelf. Zijn schoenen voelde aan als bakstenen en met elke beweging die hij deed, kwam het brandende gevoel terug. Met een diepe zucht liet hij zich vallen op de nog lege stoel. Op de bak lag Derecho. Het aanzicht zorgde ervoor dat Dulce zijn ogen sloot, maar niet ontspannen. Hij probeerde zichzelf duidelijk te maken dat woede niet hielp. Ayudar had dit gedaan, niet de orden. het was die jongen die sommige bladzijden van zijn boek deelde met Derecho, niet de Orden. Wat er tussen hen twee gebeurde, wist niemand. De Orden de schuld ervoor geven hielp niet.
‘Rust uit, als jullie willen.’ Zijn stem echode na tussen de vertrouwde muren die hem veilig zouden houden. Niemand bewoog echter, wat hij wel had verwacht. Er was iemand gewond, de hele bende was gewond.
Rico zat onbeweeglijk op de kleine, vrije ruimte bij Derecho’s voeten en wendde Dulce, die moeizaam opstond. Hij wilde uitrusten maar hij wist dat dat een verspilde poging was. Zolang niet iedereen was zoals hij of zij hoorde te zijn, werd hij dat ook niet.
‘Hij heeft aardig wat opgelopen door Ayudar,’ fluisterde de donkere man. Het zachte spreken was niet nodig, alhoewel Derecho zijn ogen dicht had, wist iedereen dat hij niet aan het slapen was. Het was eerder alsof het niet kunnen zien, het niet kunnen voelen was. Dat als een zintuig niets kon doen, de anderen hetzelfde deden.
Dulce liet zijn ogen eens goed over het lid heen gaan. Zijn borst ging regelmatig op en neer. Rico had als klein gebaar een nat washandje- een van de weinige- op zijn voorhoofd gelegd, waardoor de huid eromheen glinsterde in het zwakke licht van de lamp die in het midden hing. Daarnaast was zijn shirt omhoog getrokken, wat liet zien dat misschien wel de ergste klap gegeven was bij zijn rechterheup. De huid daar was niet gebruind, maar rood met blauw, als een schilder die paars wilde krijgen.
Lang kon de roodharige jongen er niet naar kijken. Hi wendde Hermana naar zich toe en herhaalde de woorden van Rico. ‘Je weet dat we niet veel hebben om hem te verzorgen,’ antwoordde ze terug.
‘We hebben wel wat.’
Dus Hermana ging op zoek naar spullen die Derecho konden helpen, terwijl de gewonde zelf moest lachen om de pogingen die Gemelo deed om gitaar te spelen. Het instrument, vertelde hij ooit, was het enige wat hij per se van thuis mee wilde nemen. Het was een oud ding, een typisch instrument van hout en snaren die warme klanken veroorzaakten. Het was zijn leven, zijn hart, zijn zuurstof. Dulce betrapte hem er vaak genoeg op dat hij niet alleen speelde, maar zong, wat ongewoon was. Het leek er op alsof de jongeman zo uit een andere wereld kwam, eentje waar hij in vrede leefde en gelukkig was.
Dulce wilde dat hij het kon voelen, kon ervaren hoe een simpele gitaar ervoor kon zorgen dat de wereld veranderde. Alleen het aanraken van iemand anders spullen zou de dood kunnen betekenen, of minstens een vijandschap die het samenwerken moeilijker zou maken. En dat was niet handig, vooral niet in deze tijd.
Hermana kwam terug met een nieuwe washand en meer spullen en gebaarde dat Dulce en Rico afstand moesten nemen. Ze leek ook te willen zeggen dat Gemelo ergens anders heen moest, maar Derecho hield haar ervan tegen. ‘Het is mooi om naar te luisteren,’ sprak hij moeizaam.
Zwijgzaam boog de tweelingzus zich over Derecho. Haar handen werkten voorzichtig en met veel zorg. Haar tong stak voor een klein deel uit haar mond, terwijl ze op het washandje elke keer iets anders smeerde om het uit te vegen op de blauwe plekken. Bloed maakte het geel ervan oranje en het water, dat opgevangen werd door een kleine emmer, kleurde rood. Halverwege neuriede het andere lied dat haar broer speelde die Dulce zelf niet kende.
Hij bedacht zich zoveel dingen. Hoe Hermana een prima dokter zou kunnen worden, dat hij blij was dat ze iets van een opleiding had gedaan, of ten minste een kans had gehad. Hij bedacht zich dat haar hier hebben zonder Gemelo niet was gelukt. Of zonder haar vrienden die besloten een mes in haar rug te steken. Hij bedacht zich dat iedereen een kans kon hebben om een goede toekomst te hebben, zelfs zij. Maar waarom kozen ze toch hiervoor?


Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen