9- DULCE
WHAT WOULD YOU DO IF I TOLD YOU I HATE YOU
Voetstappen van onbekende, dat was waar Dulce in liep. Het sneeuw zat intussen al tussen zijn tenen en hij vervloekte het feit dat zijn schoenen niet waterdicht waren. Voorbereid op dit soort weer was hij niet. Normaal viel deze hoeveelheid sneeuw rond kerstmis, wat pas was over een kleine twee weken was. Veel bijzonders zou het niet worden. Het vieren deden hij en de leden niet eens, hoogstens aten ze meer dan ze normaal deden. Misschien gaven ze elkaar de spullen die al in te vinden waren in hun ruimte. Kerstmis was een vergeten feestdag voor hen allemaal geworden.
Het sneeuw schopte hij weg, over de voetstappen van hem of van anderen. Veel wijs kon hij er niet uit worden. Er liepen zoveel onbekenden rond, niet denkend aan wat voor gevaar hen omringden. Dulce zou makkelijk al met zijn zakken vol geld hebben gelopen en mensen kou laten liggen in de sneeuw, maar dat was niet wat hij wilde doen. Nu moest hij Derecho vinden en hem ervan weerhouden dingen te doen die Desastre niet hoorde te doen.
Het leider zijn lag hem soms zwaar op zijn schouders. Niemand leek hem serieus te nemen en iedereen had nog steeds een sterke wil. Het waren als een stelletje wilde dieren: hoe vaak hij ook een poging deed ze te temmen, hun aard bleven ze houden. Hij wist dat en dat was de reden dat hij niet zulke pogingen deed. Het was beter om dat stukje te houden, het stukje dat wilde vechten tegen alles wat de wereld te bieden had. Dan weer leugens. Dan weer acties. Het maakte niet uit of er opstanden waren, Dulce wist dat de leden wisten dat ze nergens heen konden. Zolang zij dat allemaal in hun achterhoofd hadden, deden ze niets dat hen Dulce de kracht gaf hen op straat te zetten en het zelf uit te zoeken.
Langs Rico en Enojado liep hij, zonder te laten zien dat hij ze kende. Om die act alleen maar groter te maken, bleef hij zelfs tijd verspillen aan de al bekende kaarttrucs Van Rico bekijken, die eveneens deed alsof zijn leider gewoon een bezoeker was. Lansgs Hermana liep hij en hij deed hetzelfde als eerder; blijven staan en zich afvragen waarom er een ring om de vrouw heen stond, terwijl ze niets bijzonders deed. Langs Belleza en Gemelo liep hij, kort pratend, zoals de andere aanwezigen ook deden, doen alsof de twee clowns nieuw voor hem waren.
Langs Derecho liep hij, alweer stopte hij en hield zijn adem in. Het zou een normaal aanblik kunnen zijn, als Derecho niet bleef staan en een ander figuur op kwam dagen. Zo stil mogelijk volgde Dulce het gesprek. Van af zijn positie zag hij niet veel, af en toe wilde gebaren, maar het was ook niet nodig. Zo lang hij niets kon zien, konden anderen het eveneens niet.
Hij zag er dan wel kalm uit, zo voelde hij zich niet. Het temmen van wilde dieren zorgde ervoor dat men wonden op kon lopen, die littekens konden worden. Het was iets wat tijd vergde, en anders heel veel geduld. Dulce bezat alleen het eerste, wist hij, en dat was al met mate. Derecho was nog jong, niet qua leeftijd, maar qua niet realiseren dat Dulce de macht over zijn toekomst had in zijn handen. Het liefst wilde de jongen er niet aan denken. Hij wilde het niet als dreigementen tegen iedereen gebruiken die hem dwarszat, hij wilde niet overkomen alsof hij een god was die het lot van iemand binnen een vingerknip kon veranderen. Maar zo was hij wel. Zo zag iedereen hem die wist wat voor status hij had.
Je hebt er zelf voor gekozen, bedacht hij zich. En het was misschien een slimme zet geweest als de wraakgevoelens niet zijn manier van denken hadden gemanipuleerd.
Schreeuwen haalden Dulce terug naar de werkelijk en hij spitste zijn oren. Zo te merken was het niet Derecho die luid aan het praten was. De persoon was echter niet zo blij. Dulce herkende de rauwe ondertoon in elk woord dat hij leek uit te spugen. Voor even rilde hij en trok zich helemaal terug, weg van het wit van de toiletdeuren, die op een kier stonden. Mensen die zo praatte tegen zijn leden, zijn vrienden, waren automatisch zijn vijand geworden. Niemand had het recht zo te roepen naar iemand, en niemand was hij. Het waren zijn onderdelen van een plan en hij kon ze in elkaar zetten zoals hij wilde. Misschien waren ze meer geworden voor zijn hart, maar voor zijn hoofd waren ze simpelweg dat. Het risico lopen dat iemand anders zo belangrijk onderdeel stuk maakte, schopte zijn hele plan in de war.
Diep haalde Dulce adem. ‘Het is niet alleen jouw vijand,’ sprak hij, terwijl zijn vingers zijn telefoon al vasthielden, niet al te stevig. In de schaduw staande van de hokjes drukte hij de naam Belleza in en wachtte ongeduldig . Te horen aan de geluiden achter het witte hout had hij niet veel tijd om alles op zijn manier te doen.
‘Alweer aan het bellen, rode?’ Ze klonk minder uitgeput dan de vorige keer. Haar ademhaling was rustig en zo te horen was ze rond aan het lopen of iets dat niet het slachtoffer was geworden van duizend sneeuwvlokken. Het tikken van haar hakken echoden na in zijn oren.
Op een fluistertoon begon hij terug te reageren. Nodig was het niet. Hij zou zelf moeten schreeuwen om boven het luide gesprek op de achtergrond uit te komen. ‘Je bent zelf een rode en ja, ik moet helaas alweer bellen. Kom zo snel mogelijk naar die witte toiletten van de heren en bel intussen die tweeling op.’
‘Zo heb ik je nog nooit horen praten. Je weet dat ik me niet interesseer in-’
‘Zo bedoel ik het ook niet, Hermana.’ Tijd had hij hiervoor niet. Ze ging zoals gewoonlijk weer te veel op in haar rol en hij wilde niet dat de rest daar het slachtoffer van werd. Nog net kon hij het onverstaanbare gemompel van haar horen voordat hij overschakelde naar het bellen met Enojado. Het was beter de albino te bellen dan Rico, te merken aan wat hij een paar minuten geleden zag. De goochelaar was te druk met doen alsof hij een goochelaar was.
De mobiel ging niet zo vaak over en Dulce bedankte in stilte Enojado voor zo vlug reageren. ‘Hi, witte, ik-’
Een zucht. ‘Noem mij niet de hele tijd zo.’
Een andere zucht en een excuus die Dulce wel meende. Het was beer Enojado niet boos op hem te laten worden. Die woede mocht hij bewaren voor iemand anders. ‘Sorry. Ik wil dat jij en Rico zo snel als mogelijk is naar het herentoilet komen dat tegenover die suikerspin kraam staat. Oh, en neem die motor mee.’
Als Dulce’s vermoeden klopten, had Derecho niet geluisterd en had Ayudar opgezocht. De wil om dat lid van de Orden zelf aan te pakken en wraak te nemen, was voor hem altijd nog te groot om te onderdrukken, wist de leider van Desastre. Dat wist iedereen en iedereen wilde dat Derecho het zelf ook eens onder ogen zag. Het was dan beter die motor te gebruiken om Derecho sneller weg te halen van Ayudar en hem in hun onderdak wel duidelijk te maken wat voor gevolgen zijn acties hadden.
Het geschreeuw stopte en Dulce stopte zijn mobiel weg. Hij vertrouwde er blindelings op dat Hermana de tweeling op zou bellen en dat ieder lid hier naartoe kwam. Zo was het altijd al gegaan. Zij luisterden naar hem en hij luisterde naar hen. Soms dan. Het was om het evenwicht te weerhouden, om te laten zien dat hij vond dat hij niet boven hen stond. een god hoefde hij niet te zijn voor hen, slechts iemand die hen leidde wanneer de tijd daarvoor gekomen was.
Een tijd zoals dit.
Voor even was het stil. De echo van de schreeuwen was nog te horen tussen de kleurloze muren, net als de ademhaling van de mensen. Dulce was zich ervan bewust dat de rest van de wereld verder ging met draaien. Mensen wilden zich niet bemoeien met de zaken die hen in de problemen konden laten zitten. Waarom de orden dat echter wel deed, Dulce had het hem lang afgevraagd en had toen besloten dat zij het niet eens hoefde te doen. De stad Amm had de status van rijkste geschiedenis gekregen door alle moorden die er werden gedaan, niet wegens een paar gebouwen. Ja, toeristen voelden zich aangetrokken door oude bakstenen en goede scholen met een status. Maar misdadigers werden aangetrokken door toeristen. Zeggen dat Amm een goede stad was, was niet mogelijk zolang men niet dacht aan al het slechte dat het te bieden had.
Een klap die hetgeen achter zijn rug liet schudde, zorgde ervoor dat Dulce in actie kwam. Nu maakte het niet uit of hij alleen was of dat de bendeleden achter hem stonden, hij moest de afleiding zijn. Hij was altijd de afleiding geweest. Elk gestuurd lid van de Orden had naar hem gekeken met een blik vol verbazing, zodat ze hun maskers van supermensen lieten vallen. Ze waren niets meer dan al getemde jachthonden die niet verder konden kijken dan de eerste prooi die ze zagen.
Met een zucht en een reeks scheldwoorden haastte de jongen zich naar de nu helemaal openstaande deur van het herentoilet. Verstijfd bleef hij staan toen het tot hem doordrong wat hij zag. Ayudar, die zijn vuisten in de lucht hield, klaar om weer toe te slaan. Derecho die zijn belager straks aankeek en onder de blauwe plekken zat en een grijns die niet daar hoorde te zijn. En voordat Dulce doorhad wat hij deed, schreeuwde hij: ‘ga weg bij Derecho, sinvergüenza!’
Met een ruk had Dulce Ayudars aandacht getrokken. Hij negeerde het trillen van zijn lichaam door de spanning en de zenuwen. De groene ogen van zijn vijand namen hem in zich op, maar niet op een manier zoals mensen deden als ze hem voor de eerste keer zagen. Hij voelde hoe hij begin te krimpen met de gedachtenis in zijn achterhoofd dat hij er zeker niet indrukwekkend uitzag. Klein. Tenger. Trillend. Bedekt onder het sneeuw. Bril die scheef stond. Maar hij voelde zich niet zo, hij was meer vanbinnen dat Ayudar nog moest zien. Vastberaden. Beschermend. Scherpzinnig. Klaar om te vechten. Niet bang om te verliezen.
Er verscheen een glimlach op Ayudars gezicht toen hij van Derecho naar Dulce keek. ‘De enige ‘sinvergüenza’ hier ben jij, Dulce.’
Er ging een schok door het lichaam van Dulce door bij het horen van zijn naam. Altijd, maar dan ook altijd, vonden leden van de Orden het nodig om zijn naam uit te spreken alsof het vergif was. Hij wilde dat hij eraan gewend was geraakt, maar iets hield hem ervan weg. Niemand kon zijn naam zo uitspreken. Zijn familie had het met liefde gedaan, hijzelf met moed, en vrienden met sympathie. Zijn vijanden deden dat niet en hij wilde niet dat het veranderde. Het bleef zo en hij hield van de harde klanken die zijn naam dan kreeg, het gevoel dat hij eenzelfde persoon was.
‘Ik sla geen mensen in elkaar Ayudar,’ en hij wees naar Derecho die steun zocht bij de wasbak.
Tijd had het lid van de Orden niet om tegen die waarheid in te gaan. uit het niets voelde Derecho een ijskoude hand op zijn schouder leunen, wat ervoor zorgde dat hij een vreemde beweging maakte met de hoop dat die kou verdween. Er klonk gelach die verdacht veel leek op die van Gemelo.
Het was Gemelo. En hij was niet alleen. Naast hem gooide Hermana een sneeuwbal af en toe slapjes naar het herentoilet, alleen centimeters verder weg. Rico kwam zijn kant op lopen en boog voorover om iets tegen hem te lispelen. Dulce hoorde het aan.
‘Enojado kan er elk moment zijn met de motor, de sneeuw en je kan het wel raden.’ Zijn donkere ogen namen het aanblik voor hen op en hij floot onder de indruk. ‘Bloed, zweet en tranen zo te merken,’ zei hij nog op eenzelfde toon.
Knikkend bekeek Dulce het groepje. Belleza had zich op de achtergrond gehouden. Haar oranje jurk zat aan de onderkant onder het wit en het leek erbij te horen. Ook haar rode haren hadden de sneeuwvlokken opgevangen, maar haar lach leek witter te zijn dan alles bij elkaar. ‘Problemen, zie ik, kleine.’
Alweer knikte Dulce. Hij voelde zich beter. Minder alleen. Hij had mensen achter zich staan, die hem zouden helpen zonder te twijfelen. Enojado was er dan wel niet, Ayudar kende hem zeker ook. De ogen van de vijand scanden de situatie in en zijn hand liep het shirt van Derecho eindelijk los. Hij schudde met zijn handen alsof er water op zat dat hem irriteerde en hij kuchte. Met een wenkbrauw opgetrokken keek Dulce hem aan. ‘Is er wat?’
Hij begreep dat Ayudar het niet deed omdat hij nonchalant wilde doen, hen laten vergeten dat hij daarnet Derecho een kopje kleiner had gemaakt. Naast Belleza verscheen een onbekende voor Desastre, maar Ayudar wist echter wel zeker wie het was. Zijn gezichtsuitdrukking was een grote herkenning. Belleza keek naar het blonde meisje dat naast haar was verschenen, schaamteloos, en Dulce grinnikte zachtjes.
‘Ayudar, heb je ook je vriendengroep gevonden of zoiets?’ Het meisje in de roze jurk beek kort Belleza’s haar jurk, wat de vrouw zelf ook deed bij het meisje, en stapte een paar stappen van haar vandaan, richting Ayudar.
Dulce kon het niet helpen haar eveneens in zich op te nemen. Ze leek hem niet het typen dat omging met Ayudar qua eenzelfde beroep doen. Het roze zag er te romantisch uit en als ze zijn partner in werken was, dan moest ze wel heel goed kunnen vechten om iemand te kunnen raken met die kleding. Geen enkel teken van wapens, dingen zoals onnatuurlijke bobbels en kreukels in haar kleding, waren te zien. Hij wist dat de Orden slim was en mensen trainden om op te gaan tussen normalen, maar niet op deze manier. De vrouwen van de Orden waren een zeldzaam geval, rond de dertig meestal en met het postuur van een vechter. Dulce had ze zien rondlopen in hun omgeving toen hij Falar, de eerst gestuurde, met de grond gelijk had gemaakt.
Leunend tegen Rico keek hij omhoog, naar het gezicht van de ex-goochelaar. Daarna keek hij terug naar het meisje. ‘Tja, Ayudar heeft ons zeker gevonden. Hij was klaar met vertellen over jou en wilde net je opzoeken om ons voor de stellen.’ De conclusie, vond hij, was dat zij geen idee had wat er aan de hand was, wie hij was en wie de rest was. En dat was handig in zijn voordeel.
Er zijn nog geen reacties.