8- AYUDAR
I AM A LION AND I WANT TO BE FREE
Hij had even staan praten met de mensen die Floors vrienden waren, maar had al snel besloten dat die aandacht hem niet interesseerde. Ze waren aardig, daar niet van. Er was gewoon iets aan de aanwezigheid van die groep dat hem herinnerde aan de tijd dat hij nog normaal was te noemen. Dat Ayudar een student was op een willekeurige middelbare school die niet opviel. Niet een of andere speciaal geheim wapen van de Orden, ingezet als anderen gefaald hadden.
Floor zelf had gepraat alsof haar leven ervan af hing. Met wilde gebaren vertelde ze hoe lang ze al samen waren en hoe het was gekomen. De rest leek interesse erin te tonen, glimlachend keken ze van het meisje naar Ayudar en weer terug. Iemand had zelfs de moeite genomen met hem te praten over van alles en nog wat. Dan weer over de kermis zelf of over school. Of hij een baan had- waar hij nee op had geschud en had gezegd dat hij nog wachtte op antwoord- en of hij hobby’s had- waarop hij had gemompeld dat hij af en toe wel hard liep in het park tegenover Plaza de Amm. Het maakte de jongen nerveus. Straks wisten deze mensen meer over hem dan de Orden wilde en hij durfde zijn pink ervoor te verwedden dat het niet moeilijk was die informatie uit hen te krijgen. Dan was al die moeite die de organisatie deed om het internet en hun medewerkers van elkaar weg te houden voor niets geweest.
Na een tijdje had Ayudar het opgegeven, had diep adem gehaald en tegen zichzelf gezegd dat Floor heus wel slim was, net als haar vrienden. Soort zocht soort op. Groepen werden op basis van allerlei verschillende dingen gemaakt, als ze maar minstens één ding met elkaar gemeen hadden. Zijn ogen onderzochten de omgeving. Hij spande zijn kaakspier, terwijl hij ontelbaar veel in zich opnam, om ze binnen een paar seconden weer te vergeten. Het ontspande hem. Het onbekende voor even kennen om het vervolgens te vergeten. Het gaf hem dat beetje zelfvertrouwen dat hij nodig had als hij teveel praten over zijn eigen leven tegen wildvreemden. Geen enkele aanwezigen kwam overeen met die hij per se wilde vinden Kleine kinderen die aan de hand van hun ouders trokken om meer knuffels te winnen. Stelletjes die elkaars hand vasthielden, al lopend naar attracties. Groepen ouderen die zaten bij de kraampjes. Geen spoor van Desastre.
Op dat moment viel het eerste beetje sneeuw. Het wit bleef in zijn haren zitten, liet een koud spoor achter in zijn nek, wat ervoor zorgde dat Ayudar het snel wegveegde. Het leverde verbaasde en vragende blikken op van Floors vrienden, alleen liet het Flor giechelen. Voor even was het zijn beurt eenzelfde blik te geven, voordat een beweging links van hem zijn aandacht trok.
Al schoppend tegen de nu al grote witte deken, liep er een figuur voorovergebogen. Ieder ander persoon liep hem voorbij, alsof hij één van hen was. Iedereen had zeker dezelfde gedachte: tijd om de winter in een warm huis te doorbrengen.
Versteld knipperde Ayudar met zijn ogen.
Toen verontschuldigde hij zich tegenover Flor en haar vrienden dat hij naar de wc moest.
Zijn actie was pure impulsiefheid. Hij vervloekte zichzelf duizend keer, als het niet meer was, dat zijn lichaam nog steeds hetzelfde reageerde op de aanwezigheid van die persoon. Zuchtend hervond hij zijn evenwicht en versnelde zijn pas. Het bekende blauw van een hoodie was al bijna zijn zicht uit verdwenen. De neiging om de naam van de persoon te roepen, groeide, maar verdween zodra hij terug in zijn gezichtsveld kwam.
Twee blauwe ogen die hij uit duizenden herkende, staarde hem aan, met daarboven een diepe frons. Ayudar opende zijn mond, wilde zeggen dat hij de pretlichtjes miste tussen het blauw, als een zon die onderging bij de zee. Het enige wat hij uit kon brengen, al met zwakte, was één woord. ‘Derecho.’
Haastig draaide de enkeling zich om en de frons werd alleen dieper. Voor enkele seconden stonden zij daar, wel in de buurt van de toiletten, maar de rest was een leugen. Tenminste, Ayudar had gelogen. Wat Derecho had gedaan wist hij niet. Hij dacht zijn oude vriend te kunnen, voordat hij besloten had zijn natuurlijke vijand te worden.
‘Je zou niet hier moeten zijn, Ayudar Lucha.’ Derecho keek hem eindelijk recht aan en Ayudar wenste dat het een andere soort blik was. Een zachte, genade gevende en liefdevolle. Niet twee paar donkere ogen die vol haat en woede naar hem keken, als de storm zelf, die hem weg kon blazen zo het niets in. Hij stond oog in oog met het heden, niet met het verleden. Eentje die zijn naam nog wist, zelfs meer dan zijn naam. Hij had het maar een keer gezegd, toen ze elkaar voor het eerst langer dan een minuut konden uitstaan.
Bewegingloos sloot Ayudar zijn mond weer. Desastre deed niet aan achternamen en Derecho had hem eveneens een keer laten vallen, maar hij was toen te druk bezig geweest met Derecho in zich opnemen. Op dit moment wenste hij dat hij er niet mee bezig was geweest. ‘Jij zou hier niet moeten zijn,’ herhaalde hij moeizaam Derecho’s woorden.
Een lach, niet oprecht, die Ayudar maar al te goed kende. Hij spotte met hem. Het liefst had hij geholpen met deze kant van Derecho laten verdwijnen. Derecho zelf had immers ooit tegen hem gefluisterd dat hij kanten had die hij niet aan de rest van de wereld wilde laten zien. Toch wist de jongen dat het bij het bestaan hoorde. Niet alles was wonderschoon. Zelfs rozen hadden doornen die anderen pijn deden.
‘We hadden hier allebei niet moeten zijn, dus.’ Met zijn handen over elkaar leunde hij tegen het wit van de ingang van het mannentoilet, zijn hoofd wat scheefhoudend, waardoor er een pluk lichtbruin haar voor zijn oog viel.
Ayudar zuchtte. Zijn handen jeukten om het haar weg te vegen, om het heden te vergeten en tijd te kunnen reizen door Derecho zo dichtbij hem te hebben. Maar hier staan, amper vijf centimeter van hem vandaan, leek hij verder weg dan ooit.
En het was deze keer niet zijn fout. Hij had deze keer geen actie gedaan die verbazing in Derecho’s blik had veroorzaakt, had niet tegen hem gezegd dat hij hem in de war maakte en hij wilde dat het stopte, om vervolgens van de aardbodem te verdwijnen. Hij had tenminste nog pogingen gedaan het contact te onderhouden, had gepraat en de tijd genomen van Derecho en het enige wat hij ervoor terug kreeg was deze houding? Datgeen wat Derecho juist aan zichzelf haatte, liet hij gebeuren. Ayudar realiseerde zich dat hij niet met zijn Derecho te maken had. Wat hij nu bekeek was Derecho in de handen van een van de vele demonen op de aarde die zichzelf nog mens durfde te noemen.
Bendes stopten echt nooit met dingen van hem afpakken.
Voordat hij het doorhad, werd de woede te veel. In een fractie van een seconde voelde hij de half gesmolten sneeuw van Derecho’s wang op zijn hand, voordat hij de wang van de jongen rood zag worden. Zijn hand trilde na, alsof zijn kracht te veel was voor hemzelf en hij baalde zijn hand tot een vuist, een poging om het te stoppen. De training van de Orden had hem geleerd alleen te slaan met een platte hand als het echt nodig was, een vuist deed immers meer pijn. Iets vanbinnen had hem echter ervan weerhouden die actie te ondernemen. Dat iets was hij vanbinnen dankbaar.
Het bendelid was in tegenstelling niet zo vrolijk. Bijtend op de binnenkant van zijn linkerwang wreef hij over zijn rood wegtrekkende rechterwang. Diep haalde hij adem, boog een paar centimeter naar voren en deed zijn mond open.
Ayudar was hem voor. Hij wilde Derecho’s stroom aan vloekwoorden en verwensingen niet hoorde. Hij wilde ze zelf uitspreken, hem laten voelen hoe hij zich al meer dan twee jaar had gevoeld elke keer dat hij zo dichtbij hem stond. Als het aan hem lag, had hij genoeg geleden, hij had geleden voor Derecho en het was tijd om de rollen om te draaien. ‘Waag het eens, Derecho,’ snauwde hij zonder te letten op het verontwaardigde gezicht voor hem. ‘Waag het eens om te zeggen dat het een laffe actie van mij was om hier te komen. Dat het er eentje was gedaan uit wanhoop. Dat ik moet stoppen met deze baan, moet stoppen met mij gedragen. Waag het niet om te zeggen dat ik moet stoppen met in het verleden leven, moet stoppen met hopen en dat alles verandert is. Want,’ Ayudar haalde adem, zoekend naar de woorden die hij verborgen had in zijn hart, veilig achter slot en grendel en hopend dat hij ze nooit hoefde te zeggen, ‘want het enige wat is verandert, ben jij.’
Een echo, die acht woorden die enkele keren werden herhaald, steeds zachter. Derecho die de frons liet verdwijnen en dichter tegen het wit aan leunde en Ayudar die zijn handen over elkaar sloeg en rechterop ging staan. De stilte om hen heen werd elke keer verbroken door de normale geluiden van de kermis, die beiden ontging. Slechts hen twee en het wit, niets meer niets minder.
‘Je weet dat je verandert bent door Desastre en ík weet dat je iemand ben die je niet wil zijn.’ Met elk woord trilde zijn stem meer. Ademhalen hielp er niet tegen hoe diep hij het ook deed. De woede had bezit van hem genomen en hij had opgegeven ertegen te vechten. ‘Wat bezielde je überhaupt om bij die bende te gaan. je weet dat ze niet te vertrouwen zijn.’
De jongeman met de krullen onder zijn hoodie mompelde een aantal onverstaanbare woorden.
‘Wat zei je daar?’ Nog steeds praatte Ayudar luider dan hij wilde. Hij wist dat je stem verheffen niet de kans op een discussie winnen groter maakte. Daarnaast hield hij er niet van als anderen het deden. Het was een teken dat ze geen woorden meer hadden om er tegenin te gaan. Alleen nu wilde hij het doen, hij wilde zo overkomen als iemand die niets meer wist om te doen, want het tegendeel was waar.
Derecho deed zijn capuchon af en schudde zijn hoofd. Een kleine grijns die niemand anders ooit eerder had gezien was zichtbaar. ‘Ik zei dat het betere vrienden zijn dan jij ooit zou worden voor mij, ook al vertrouw ik ze niet.’
Dat kwam hard aan. Harder dan Ayudar wilde dat het deed. Natuurlijk, het was een mening die Derecho nu had gemaakt en die kon binnen enkele seconden veranderen, zodra Ayudar vertelde wat Desastre had gedaan. Maar zijn keel was droog, zijn hart was aan stukken geslagen en zijn mond en neus vertikten het om zuurstof aan hem te geven. Derecho leek na al die jaren nog de macht te hebben over hem. Niet goed wetend wat hij kon doen, friemelde hij aan het elastiek van zijn haar, die onder die aanraking knapte. Kapot viel het op de grond. Ayudar wilde ernaast gaan liggen, hij leek teveel op het levenloze, nu onnodige ding.
Er kwam een herinnering in hem op. Een gedachtegang die hem een klein sprankje hoop gaf. Hij had gevochten voor een plek in de Orden. Gesprek na gesprek had hij gedaan, vertelt hoe hij zich voelde zowel lichamelijk als geestelijk. Hoe stabiel hij was het goed hij tegen stress kon, hoe hij kon handelen in deze situatie en die situatie. Hij was een van de weinigen die het gehaald had dat jaar van de personen die hij kende die hetzelfde beroep wilde gaan doen. En daarna was hij op missies gestuurd, niet zo heel erg ver van Amm af, maar hij had meer van de wereld gezien dan hij had durven dromen. Het was zijn manier om actief te blijven, om het contact met het hedendaagse te houden. Zijn geschiedenis lag achter hem.
Derecho lag achter hem.
Deze jongeman kon niet simpelweg door een paar woorden te zeggen al het harde werken, al het vertrouwen in zichzelf, wegnemen. Dat liet Ayudar niet toe. Hij had het gemaakt naar de top door in zijn achterhoofd te houden dat de Derecho die hij wél kende trots op hem zou zijn dat hij zijn dromen durfde achterna te gaan. Deze Derecho veranderde zijn dromen in nachtmerries. Ze waren niet hetzelfde. Ayudar had dat al begrepen, Ayudar begreep het nu ook.
‘Je vrienden zijn je vijanden die je liever te vriend wil houden voor je eigen veiligheid, Derecho. Mensen die alles aan je kunnen geven vol liefde en mensen die alles van je af kunnen nemen vol haat zijn twee verschillende dingen en jij haalt ze door elkaar. Zoals elke keer weer,’ riep hij naar zijn vijand toe, terwijl hij alles wat de Orden hem had geleerd, toepaste.
Er zijn nog geen reacties.