1- DULCE
"I GUESS I'LL PLAY THE BAD GUY'
De donkerheid in het clubhuis zou nog eens voor problemen kunnen zorgen. Het was als een dekmantel die zowel positief als negatief kon zijn voor de bende Desastre. Zodra er een onbekenden kwam die dacht dat ze hem weer konden overwinnen, zag hij of zij niets anders dan zwart. Maar zo deden de leden van groep het ook. Zwart omringden beiden partijen, zwart was de vijand en zwart week voor niemand uiteen. Het donker was alleen de vriend van monsters en nachtmerries.
Geen van de leden was dat. Hoewel iedereen in de omliggende straten praatten over hem alsof ze de duivel zelf waren, demonen die waren beland op aarde of gevaarlijke moordenaars, ze hadden geen doden op hun naam staan. Slechts een paar rekeningen stonden nog open, maar hoe konden ze die betalen als ze niet werkten voor geld? Geen van de zeven had een andere baan dan de buurt vrijhouden van de organisatie Orden, die onderhand al drie mensen op hen hadden afgestuurd. Alle drie hadden ze met lege, bebloede handen moeten terugkomen.
Die gedachte moest onwillig Dulce laten grinniken. Het geproduceerde geluid echode na in de duisternis die hem in sloot. Het voelde als een gevangeniscel, maar die waren veilig, want niemand anders kon bij hem. ‘Ze sturen vast en zeker een vierde. Enig idee wie dat kan zijn, iemand?’ Zijn blauwe ogen gingen de kring rond, tot zover hij ze kon zien. Zes vage silhouetten waren voor hem zichtbaar, allemaal anders. Door het vrouwelijke, slanke figuur kon hij makkelijk Belleza onderscheiden. Zij stond op, zuchtte diep en liep naar het einde van de ruimte. Zonder enige woorden aan vuil te maken, zorgde ze ervoor dat alle lampen aansprongen.
‘Moest dat echt, schoonheid?’ hoorde Dulce Enojado mompelen, zo te horen met zijn kiezen op elkaar geklemd. De bleke huid van hem leek eerder nog uit zichzelf licht te geven, nu weerkaatste het het licht van de lamp, die licht heen en weer schommelde. Enojado was een interessant lid, hij en Rico namen de meeste aandacht op voordat die helemaal ging naar Dulce kleinste aanwezigheid. Op dit moment zat de albino uit een groen flesje zijn lievelingsbier te drinken. De stank die er van af kwam, negeerde de jongen zo goed als mogelijk was. Zijn neus wilde er maar niet aan wennen, en het hielp ook niet dat ieder andere lid een ander soort sterk dranken dronk, zelfs al mochten ze dat niet volgens de wet.
De vrouw die eerder schoonheid werd genoemd, zuchtte alweer voordat ze haar plaats terug nam op de blauwe bank. ‘Eno, ik ben geen schoonheid. Ik heb een naam gekregen En ja, dat moest. Dulce’s ogen gaan nog dood door dit duistere gedoe,’ en ze gebaarde rond. De jongen ving op dat deze keer haar lange, gevaarlijke nagels roze waren met gele stipjes. De glinsteringen die tevoorschijn kwamen en weer verdwenen maakten het aanblik alleen maar gevaarlijker. Het waren wapens die de meeste vrouwen al van nature hadden en ze hielden ervan ze mooi te maken.
Verveeld staarde Dulce terug naar zijn eigen nagels, die net lang genoeg waren om geknipt te worden. Ze versieren zou hij wel weer doen als hij zich verveelde, of Belleza zou hem daarmee helpen. ‘Enojado, ze heeft gelijk,’ sprak hij langzaam, reikend naar zijn glaasje appelsap. De smaak van gouden appels danste op zijn tong en verlichte zijn hele lichaam van binnen. ‘Dat ik een bril draag, houdt niet in dat mijn ogen niet meer verpest kunnen worden.’ Traag nam hij nog een slok van de overheerlijke appelsap.
Verslagen leunde Enojado terug op zijn vaste stoel, die bestond uit aan elkaar gelapte stofjes en stonk naar goedkope mannen parfum. ‘Het zal wel, brillen zijn onhandig tijdens het vechten.’
‘Daarom vecht ik niet,’ ging Dulce er vlug op in, en hij negeerde het afstotende geluid die de albino naar hem maakte. ‘Maar goed, weet iemand of Orden weer iemand gaat sturen? Ik wil iets te doen hebben deze vakantie.’ Een glimlach kwam aan het licht, hij lachte zijn tanden bloot, zo ver dat zijn ogen half dicht kwamen te zitten.
Niemand gaf antwoord, of kon het geven. De deur van het geïmproviseerde verblijf ging direct open na die vraag. In de deuropening was een gestalte zichtbaar die minstens twee koppen groter moest zijn dan Dulce. Die jongen sprong op zodra hij de nieuwe persoon herkende ‘Derecho!’ riep hij en hij veerde overeind. De man was de beschermer van zijn rug, van zijn hele lichaam, van de hele club eigenlijk. Zonder hem was Dulce al duizend keer doodgegaan. Mensen wilden hem altijd zien vallen, niet dat dat ver was dan. Zijn lengte werkte niet mee met hoe hij wilde dat iedereen hem zag. Zijn hele aanblik werkte niet mee. Leeftijd waren simpele getallen, maar toch vertelde het zo veel over een persoon, en altijd vertelde het het onjuiste over Dulce.
‘Dulce, rustig aan,’ en de lange man duwde de jongen weg bij zijn heup. Zijn hand bleef rusten tussen de wilde, rode krullen en zijn vingers draaiden eromheen. ‘Jij krijgt wel wat te doen deze vakantie, hoor. De Orden gaat het alweer proberen, en deze keer met grof geweld.’ Een grijns verscheen, die Dulce probeerde weg te slaan door omhoog te springen. Echter, Derecho pakte hem uit de lucht en tilde hem hoger op dan hij normaal zou kunnen springen. ‘Ze sturen Ayudar op ons af, die gozer heeft hele buurten al veilig gemaakt en eerlijk gezegd, het zal mij niets verbazen als hij mij nog kent.’ De grijns werd breder en breder, totdat hij even gauw verdween als hij gekomen was. ‘Helaas voor die jongeman ken ik hem ook nog. En we hebben jou, Dulce. Je mag hem vast.’ De man zette Dulce neer op de grond voor zijn stoel en ging met zijn benen over elkaar zitten.
‘Vertel over hem. Dulce wil zo te zien wel wat horen.’ Gemelo gebaarde naar de jongen die in kleermakerszit zat te knikken naar Derecho, en stopte zodra zijn tweelingzus Hermana zijn hand naar beneden duwde. ‘Straks sla je nog iemand dood,’ mompelde ze, maar ze lachte, wat inhield dat ze niet boos was. Haar blauwe ogen lachten dan wel niet mee, haar lach zelf was al zeldzaam genoeg. Emoties leken dood te zijn door de aanwezigheid van Desastre, behalve die van Dulce.
Er ontsnapte een zucht uit de droge mond van Derecho. Dulce keek met een schuin hoofd naar de negentienjarige man, naar zijn langzame baardgroei en de kleine hoeveelheid sproeten rond zijn gebroken neus. ‘Ayudar is een pittige, laat ik daarmee beginnen,’ pakte hij een gesprek op. Traag ging hij zitten op een andere stoel, die volgens iedereen van hem was, terwijl er geen naam op stond om te bewijzen. Alles in deze ruimte was een eigendom van iemand, zonder dat er vaste afspraken over waren gemaakt. ‘En Ayudar houdt er niet van om te verliezen. Daarom is elke missie van hem geslaagd met vlag en wimpel. Opgeven staat niet in zijn woordenboek, heb ik gemerkt.’ Onwillig ging een van Derecho’s handen afdwalen naar zijn linkerbovenbeen.
Dulce ving het op. Hij hield zijn hoofd nog een paar graden schuiner waardoor een plukje rood haar voor zijn bril viel, en opende zijn mond. ‘Derecho, doet het daar nog steeds pijn? Ik kan er naar kijken als je wil,’ en hij wees met zijn kleine hand naar Derecho bovenbeen. Vliegensvlug haalde de man zijn hand ervan weg en zuchtte. ‘Eerlijk gezegd zal het altijd pijn blijven doen als ik beweeg. De wond is lelijk, het is niet goed voor je hem te zien, Dulce,’ gaf hij traagzaam antwoord, en hij eindigde alweer met een zucht.
Knikkend richtte de jongen zijn blik weer op iets anders in de kamer, de slapende Rico. De man had zijn dreadlocks zo over zijn gezicht geplaatst dat die niet meer zichtbaar was. Zijn blote borst ging regelmatig op en neer, in een rustig tempo, een teken dat hij eindelijk sliep zonder achtervolgt te worden door nachtmerries. Lang zou het niet duren, Rico leek demonen met zich mee te hebben genomen uit een te ver verleden, die hijzelf niet herkende. Dat moet zwaar zijn, dacht Dulce, terwijl hij dacht aan zijn eigen verleden, dat zonneschijn kende die hij niet wilde zien. Rico verdient zijn nachtrust, die hij alleen overdag kan hebben, want daglicht houdt de nachtelijke, slechte activiteiten op afstand.
‘Ayudar zal er alles aan doen om dit spel ook weer te winnen. Hij wil-’ Derecho had het vertellen van informatie over de nieuweling herpakt, maar hij werd onderbroken door Dulce. Voor de tweede keer in korte tijd nam hij een slok van zijn appelsap en keek toen de man voor hem recht aan. ‘Spel, zeg je. Dat is niet wat dit is.’ Met een gedempte klap zette hij het nu lege glas terug op de houten tafel, tussen de lege bierflessen van de tweeling.
Met gefronste wenkbrauwen staarde iedereen de jongen aan. Zijn hand bleef rusten op het tafelblad en was gebaald tot een vuist, die wit wegtrok. Gemelo wilde opstaan om de kleine een andere houding te geven-eentje die niet zoveel haat uitstraalde- maar zoals altijd werd hij tegengehouden door Hermana, die alles aan hem doorzag. Verslagen grommend gingen ze beiden weer goed zitten op de bank en namen tegelijkertijd een slok van hun drankjes.
Enojado keek even op van het pakje kaarten dat hij aan het schudden was bij het horen van die klap. ‘Daar gaan we dan’ fluisterde hij meer tegen zichzelf dan tegen iemand anders in dezelfde ruimte. Alleen hoorde iedere aanwezigen hem wel, en ze knikten als een man. Behalve Derecho, die de enige was die in de buurt van Dulce gelaten werd. Op zijn knieën nam hij plaats naast de jongen en hij legde zijn hand bemoedigend op zijn schouder. ‘Het is inderdaad geen spel, Du, maar voor Ayudar is zelfs zijn leven een spel die hij kan spelen. Iedereens leven is een spel, een nieuw level. Hij denk-’
‘Hij denkt dat hij schaakt tegen ons,’ onderbrak Dulce hem zacht en alles behalve ruw. ‘Zoals elk ander denkt hij dat. Op een of andere manier denkt iedereen dat spelen schaken is, en niet zoiets als dammen of mario kart. Omdat wij met zes zijn, hij maakt de fout zeker weten ook om Hermana en Gemelo tot één te nemen. De andere drie dachten ook te kunnen spelen met ons. Wij spelen niet met het leven van iedere burger hier zoals hij vast denkt,’ en hij wees naar het raam om aan te geven dat hij praatte over de nieuwe wereld achter dat glas. ‘Maar hij is zelf ook een burger, en dat weet hij niet.’
Als gestoken sprong hij overeind. In een rechte lijn liep hij naar Rico toe, om zijn haren opzij te vegen. Twee vredige gesloten werden zichtbaar. ‘Rico, we hebben je nodig. Nu.’ Het werd dan wel niet luid uitgesproken, de commanderende toon was duidelijk merkbaar en maakte de oudste van de zeven met een schok wakker. Verward staarde hij de kring rond. Elke seconde die voorbij tikte zonder een duidelijk geluid, met die tijd verscheen er een blik in zijn zwarte ogen. Iets van herkenning, van bewondering, van luiheid en vermoeidheid, allemaal emoties waren zichtbaar na elkaar, totdat de man besloot dat hij helemaal klaarwakker was. ‘What’s up?’ vroeg hij, half gapend.
Zodra Dulce zag dat Rico wakker was geworden, ging hij terug op de grond zitten. Zijn benen had hij niet langer over elkaar gekruist, maar opgetrokken, en hij liet zijn hoofd erop leunen. ‘Jij kan schaken, toch?’ was zijn vraag.
Er viel een stilte waarin iedereen verbaasd naar de spreker staarde. ‘Ja,’ antwoordde Rico met een aarzeling in zijn stem, ‘soort van, ja.’
‘Dat is genoeg.’ Dulce glimlachte, en het leek alsof de temperatuur in de ruimte een paar graden naar beneden ging. ‘Je hebt zes verschillende stukken, toch?’
Knikkend ging Rico goed zitten. De deken viel van zijn lichaam af, op de grond, waar hij hem liet liggen. ‘Je hebt acht pionnen, twee paarden, twee lopers, twee torens, één koningin of dame en tot slot één koning, die je moet beschermen,’ somde hij snel op, tellend op zijn handen totdat hij tot zes kwam.
‘Goed.’ Dulce richtte zich nu tot Derecho De man keek naar hem alsof hij een geest was. ‘W-wat wil je met die informatie doen, Du? Waarvoor is die nodig?’ Vragend staarde ze elkaar voor enkele minuten aan, voordat Dulce zijn schouders ophaalde. ‘Als die Ayudar denkt dat hij schaakt tegen ons, en wij met precies zes verschillende mensen zijn, dan moet hij denken dat ieder van ons een stuk is. En elk stuk moet je anders bespelen, is het niet, Rico?’
Bij het horen van zijn naam, stond de man op en liep naar een kast toe. Het was een oude en niet het stevigste meubelstuk hier. ‘Ik ga niet zoveel uitleggen, maar als het goed is, staat hier nog een oude schaakmat van mij.’ Zijn hoofd verdween in de kast en het geluid van spullen die weg werden geschoven vulde de ruimte.
‘Graag, ja.’ De blauwe ogen van Dulce zochten naar de blauwe van Derecho. ‘Kijk, het enige wat wij hoeven te ontdekken is hoe Ayudar ons heeft ingedeeld. Als hij denkt dat alles een spel is, dan heeft hij ons gekoppeld aan een van de stukken waarmee hij speelt. En,’ Dulce stond op om naar Derecho te lopen en plaats te nemen op zijn benen, ‘laten we er maar vanuit gaan dat hij graag wit wilt zijn, zodat hij kan beginnen met spelen.’
Er zijn nog geen reacties.