Hoofdstuk 2.
Mijn broertje, zusjes, ouders en ik zitten ‘s avonds in een soort woonkamer. Ik zit in een stoel, met mijn benen opgetrokken. Op mijn schoot ligt een boek.
Mama vertelt een verhaal aan Aaron, Cassiopeia en Adelaide, en papa luistert met een half oor mee.
Het vuur knettert zacht mee op mijn moeders woorden.
‘... Argos werd achterover geduwd, samen met Splijtzwam. Regelrecht het ravijn van de Verdoemden in, gedoemd om nooit meer terug te komen. De overwinning lag in onze handen…’
Ik heb dit verhaal al vaker gehoord, maar dat stuk met Argos geeft me nog altijd de kriebels. Hoe weet ik ook niet, maar toen ik nog klein was en mama dat verhaal vertelde, kon ik die avond nooit slapen, en kroop ik altijd bij mijn ouders in bed, omdat ik zo bang was van Argos.
Nu doe ik dat natuurlijk niet meer, maar soms heb ik nog weleens een nachtmerrie over Argos…
Het verhaal is afgelopen, en mijn achtjarige zusje, Cassiopeia, die ook vaak Cassi wordt genoemd, kijkt met grote ogen mijn ouders aan.
‘Viel hij echt in een ravijn? Serieus? Deed dat pijn?’ vraagt ze verbaasd.
‘Volgens ons was hij in een klap dood, maar je, dat kan pijn hebben gedaan,’ legt mijn vader uit. ‘Maar het kan natuurlijk ook dat hij helemaal aan stukken is gescheurd door de scherpe rotsen in de kloof van de Verdoemden…’
‘Maak haar nou niet bang, lieverd. Straks slaapt ze niet!’ Mama knuffelt Cassi even.
Cassi lacht: ‘Ik geloof papa niet, hoor!’
‘Goed zo. Nu naar bed, Cassi, morgen is er weer een dag. Aaron, Adelaide, jullie ook! Acacia, jij mag even kijken wat je doet. Je vader en ik gaan zo vast ook wel slapen, morgen is een drukke dag.’
Nu moeten jullie even wat weten, mijn moeder is zwanger, en daardoor is ze heel rustig. Ze zit nu op twee maanden, terwijl ze het pas een maand weet. Papa is bezorgd om haar, zeker omdat ik anderhalve maand te vroeg ben geboren en hij er toen niet de hele tijd bij was. Die stomme missies.
Cassi springt op, en rent naar haar kamer. Adelaide en Aaron lopen er mopperend achteraan. Ze zijn dan wel een tweeling, maar ze zien er totaal niet hetzelfde uit.
Papa helpt mama overeind, maar ze maakt zich snel los uit zijn greep.
‘Ik kan zelf wel lopen,’ zegt ze lachend. ‘Acacia, wat doe jij?’
‘Ik ga m’n bed in.’ Mijn moeder knikt en loopt naar de kamer van Cassi.
‘Trusten, kleintje,’ mompelt mijn vader, terwijl hij een kus op mijn kruin drukt.
‘Jij ook.’ Ik loop de woonkamer uit en ga naar mijn eigen kamer. Snel kleed ik me om, en kruip mijn bed in. De zachte, donkerblauwe deken is net een nachtelijke hemel vol sterren, en, hopend op een goede nachtrust, val ik in slaap.
Toch zal ik ze vermorzelen, toch zullen ze vergaan.
Hun toekomstdromen gaan snel naar de maan.
Wraak, ja, dat is wat ik verlang.
Angst heeft mij niet meer in zijn ban.
Wraak, wraak.
Wraak door hun toekomst af te pakken…
Zwaar hijgend schrik ik wakker, met zweet op mijn rug. Het is nog donker, maar toch spring ik uit bed. Op blote voeten ren ik naar het balkon, ruk de prachtig geborduurde gordijnen open, doe de glazen deuren open en voel de koude nacht in mijn gezicht. Ik probeer rustig te ademen, en klem mijn handen om de reling. Eindelijk word ik weer ontspannen, en ik besef dat het een droom was. Nachtmerries komen in mijn familie veel voor. Behalve bij mijn oom, maar hij is soms gewoon een sukkel. Mijn ouders hebben ook heel vaak nachtmerries, maar doordat ze elkaar hebben, slapen ze vaak goed.
Maar ik heb dat niet, en mijn dromen zijn vaak… nogal raar. Vaak wordt er gezongen in mijn dromen, of zie je alleen maar een sterrenhemel, een bos of een vlakte met zwarte stenen.
Vaak kan ik het wel aan, maar deze droom… dit was een enge. Er klonk een prachtig lied, met prachtige instrumenten. Tót een stem begon te zingen. De tekst was vreselijk, iemand zou wraak willen op een hele groep, door hun toekomst af te pakken. En het leek erop dat hij dat snel zou gaan doen, omdat hij niet meer bang is. Ik ril van die gedachte.
Snel duw ik het weg. Ik wil niets met deze droom te maken hebben.
Reageer (1)
Oh-oh...
7 jaar geleden