Foto bij Hoofdstuk 1.

Ik kijk om me heen: in de trainingszaal staat de rest van mijn klas, juichend. Ik sta in het midden van de kring, en probeer het gejuich uit mijn hoofd te halen. Mijn vader staat grijnzend tegenover mij, met zijn zwaard in zijn rechterhand. Ik heb mijn eigen zwaard in mijn linkerhand.
‘Acacia, je probeert het nu al jaren, maar dit gaat je niet lukken.’ Mijn vader grijnst.
‘Ik moet het toch blijven proberen.’ Met een kreet kruisen onze zwaarden elkaar, en ik bied dapper weerstand tegen mijn vader, die dit nu al jaren doet. Ik word steeds beter, maar ik moet veel moeite doen om hem te verslaan, ondanks dat ik het best goed doe met mijn veertien jaar.
Ik spring opzij als Gif, mijn vaders zwaard, langs mijn haar scheert. Snel steek ik mijn zwaard naar voren, om een nieuwe aanval te voorkomen, en gewoon zelf aan te vallen.
Doordat ik klein ben kan ik overal tussendoor, en alles ontwijken. En dan helpt dat jarenlange boogschieten ook wel. Snel maak ik een schouderrol, zodat ik aan de andere kant van de kring terecht kom en nog net Gif kan ontwijken. De kring wijkt een beetje uiteen, bang voor het vergiftigde zwaard.
De rol gaat nooit soepel bij mij, en meestal val ik om, en verlies ik.
‘Auw!’ mompel ik als ik op de grond terecht kom. Mijn schouder heeft een hersenschudding, zo voelt het tenminste. Gif hangt boven mijn hals, tot mijn vader hem lachend wegtrekt.
‘Alles oké, kleintje?’ vraagt hij, terwijl hij me omhoog trekt.
‘Kan niet beter.’ Mompelend klop ik het stof van mijn kleren af en stop mijn zwaard in de schede.
Papa lacht nog harder. ‘Kom op, niet zo sarcastisch. Ik weet dat ik dat zelf ook nog wel eens doe, maar je broertje kan daar niet tegen. Of je zusje. Of je andere zusje.’
Ja, ik weet dat we een grote familie hebben. Ik ga even op een bankje zitten terwijl papa de les afsluit.
‘Zo, mensen, wat hebben jullie vandaag geleerd?’
‘Dat Acacia niet goed is in koprollen,’ zegt iemand gniffelend. De klas lacht.
Ik zucht even.
‘Nee, dat hebben jullie niet geleerd. Jullie hebben geleerd dat het niet altijd handig is om rare capriolen uit te halen tijdens het vechten, zoals mijn dochter geweldig demonstreerde. Goed gedaan, Acacia! Dankzij jou heeft de rest nog wat geleerd.’
Mijn vader weet altijd wel die plagerijen om te dopen in lessen.
‘Oké, nu gaan jullie naar jullie slaapzalen. Over een paar uur gaan jullie eten.’
De klas staat joelend op, en rennend gaat iedereen de zaal uit.
Als ik naar mijn vader wil lopen, steekt er net iemand zijn voet uit en ik val op de grond.
‘Hey! Kijk even uit waar je loopt!’ roep ik kwaad. Ik sta op en mopperend loop ik weer verder, om de houten zwaarden die de rest heeft achtergelaten op te ruimen.
‘Tja, jouw klas is niet altijd leuk,’ zegt papa, die al klaar is met de rechterkant van de zaal op te ruimen, terwijl ik de linker doe.
Ik zucht. ‘Dat weet ik! Ze zijn vreselijk, pap. Hoe kan het dat ze me zo haten?’
‘Ik heb geen idee, meisje.’
‘Het zal toch niet iets met mijn afkomst te maken hebben?’
Papa kijkt me raar aan. ‘Hoe bedoel je?’
‘Ik bedoel maar, ik ben jouw dochter, en jij en mama zijn de twee grootste helden in de geschiedenis van Fantasia! Jullie reizen zijn legendarisch! En dus, hoe kan het ook anders, vergelijken ze mij met jullie.’
‘Kleintje, dat zal vast niet. Ze accepteren je vast wel, ongeacht of je nu mijn dochter bent of niet.’
‘Vast.’ Ik dump de houten zwaarden in een kist en kijk in één van de nissen: de spiegel glinstert door het zonlicht.
Ik bekijk mezelf even goed: ik heb lang, mosgroen haar, grote ogen, die, net zoals mijn haar, mosgroen zijn. Ik ben klein, en mijn puntige oren steken uit mijn haar. Mijn huid is wit, mijn handen klein, net zoals mijn voeten.
Mijn vader loopt naar me toe. Er wordt vaak gezegd dat ik op hem lijk, niet alleen in mijn uiterlijk, maar vooral door mijn innerlijk. Ik ben serieus, teruggetrokken, heb niet veel vrienden, en voel me niet hetzelfde als mijn broertje en zusjes: ik voel me anders, net als hij dat zelf ook heeft gedaan.
‘Acacia, het gaat er niet over waar je vandaan komt, of wie je ouders zijn; het gaat erom wie jij zelf bent, of wie je wilt zijn. Denk daar maar even over na, het zal je helpen.’ Papa legt even zijn hand op mijn schouder, en loopt dan de zaal uit.
Ik kijk mezelf nog even in de spiegel aan, en draai me dan om. Misschien gaat het er inderdaad niet om wie mijn ouders zijn.

Reageer (1)

  • Allmilla

    Het lijkt me inderdaad niet zo'n leuke klas om in te zitten... :S

    7 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen