Hoofdstuk 3.4
Dit is in compensatie met dat jullie twee weken niets van me hebben gehoord.
Veel leesplezier
Heden: 10 januari 2917
Eenmaal in de trein, sloop ik door de verschillende wagons tot ik in de laatste aankwam. De wagons waren keer op keer gevuld met grote kisten, dezelfde soort kisten die ik ook in de loods had gezien. Ik keek om me heen speurend naar de plaats waar ik me het best kon verbergen. Achteraan stonden er enkele jutte zakken die er nog redelijk comfortabel uitzagen om tegen aan te zitten. Daarbij kon ik ook nog eens genieten van het uitzicht, vanwege het grote raam die er aanwezig was. Uitgeput plofte ik op één van de zakken neer, terwijl ik de andere als rugsteun gebruikte.
Ik sloot mijn ogen en genoot van het gevoel om even rustig te kunnen zitten zodat mijn gespannen spieren konden ontspannen. Van één ding was ik zeker, morgen zou ik erg veel spierpijn hebben. Ik grimaste bij het idee en duwde de gedachten vlug aan de kant. In de plaats daarvan opende ik mijn ogen terug en ging ik wat rechter overeind zitten. Nieuwsgierig trok ik mijn rugzak naar me toe.
Wat zou ik volgens Colby allemaal nodig hebben? Door de nieuwsgierigheid geprikkeld opende ik de rugzak en bekeek de inhoud. Eigenlijk stelde het niet veel voor. Er zat een kleine EHBOkistje in met wat medicijnen en verband, ook een stuk touw (Waarvoor zou ik dat nodig hebben?), lucifers en een glowrock, wat een soort witte steen was die warmte afgaf, moest het geval zijn dat ik op een of andere manier geen vuur kon maken. En als laatste het allerbelangrijkste, voedsel dat voornamelijk bestond uit gedroogde repen en zakjes met drinken. Dit waren de gewone maaltijden die we iedere dag te eten kregen op het paleis en niet alleen daar, maar ook in de hele stad. Vers voedsel was alleen bestemd voor op speciale gelegenheden, zoals mijn verjaardag.
Ik hield ervan om het echte voedsel te zien en hun originele smaak te kunnen proeven, als je dit dan vergeleek met de pakjes die ik hier in mijn rugzak had zitten, smaakte deze wel naar droog karton.
Ik was waarschijnlijk ook wel één van de gelukkigen die zich het verse voedsel kon veroorloven, want de rest van de stad had enkel het gedroogde voedsel als eten. Maar toch zou ik graag nog een iets anders echt willen proeven, ook al was dat verwaand van mij om dat te willen, namelijk vlees.
Ik heb erover gelezen in heel wat oude boeken die dateren uit de tijd dat mensen nog op vaste land leefden. Vlees was iets waarvan we afscheid hebben moeten nemen toen we onder water kwamen wonen. Dieren konden we nu eenmaal hier niet kweken. Het was al krap genoeg met alle mensen, laat staan ook nog eens allerhande vee die er zou moeten grazen.
Plots voelde ik een trilling doorheen de vloer en de wanden van de trein heen gaan. Ik wendde mijn blik van de inhoud van mijn rugzak af en keek door het raam. De trein was aan zijn rit begonnen. We verlieten de donkere loods en begaven ons richting de stad. Ik knipperde verward met mijn ogen. Was dit de bedoeling? Ik moest hier toch weg? Had Colby me expres op een verkeerde trein gezet zodat deze mij naar het paleis zou brengen recht in de armen van de soldaten? Nee, dat zou hij nooit doen, zo was Colby niet. Dat had hij nu wel al verschillende keren aan mij bewezen. Ik moest hem nu gewoon leren te vertrouwen.
En tot mijn opluchting had ik gelijk gehad, we kwamen wel in de stad terecht, maar in de plaats van de stoppen in het centrum gingen we gewoon verder. Blijkbaar was de opening die leidde naar het vasteland aan de andere kant van de stad.
Op de een of andere manier moest ik hierom glimlachen.
‘Zie je wel, Colby was er alleen maar om je te helpen’, mompelde ik tegen mezelf en dat was maar goed ook. Hoe lang zou ik er anders over gedaan hebben om te realiseren dat ik me aan de verkeerde kant van de stad bevond?
Nu ik wist waar we naar toe gingen kon ik me terug wat ontspannen en keek in de plaats naar het uitzicht die ik beetje bij beetje achter mij liet.
De spoorwegen van de trein bevonden zich hoog in de lucht, waardoor we over de bewoonde wereld heen gleden. Gebouwen flitsten aan me voorbij, de ene indrukwekkender dan de andere en daar helemaal in het midden van de stad was het paleis te zien. Ik drukte mijn twee handen tegen het glas, terwijl mijn zicht troebel werd door de tranen.
Ik had het paleis nog nooit van hieruit gezien. Het was gewoon prachtig, de witte muren die leken de glinsteren in het zwakke licht van de nacht en op die manier gemakkelijk te onderscheiden tussen alle donkere silhouetten van de andere gebouwen, maar ook de vele torens die het paleis bezaten was indrukwekkend van op deze afstand gezien. Ik voelde een steek van heimwee in me opkomen toen ik daarnaar keek. De gedachten dat ik daar enkele uren geleden zelf nog door de gangen had gelopen, deden pijn aan mijn hart.
Mijn blik viel toen op één van de torens, waar ik licht kon zien branden. Op een of andere manier moest ik meteen aan Kasabi en Oola denken.
‘Zou alles oké met hen zijn?’ flitste door mijn hoofd. Ik glimlachte lichtjes toen ik aan Kasabi terugdacht, de hulp die ze mij heeft gegeven toen ik wilde ontsnappen zal ik haar altijd dankbaar blijven. Ik stond bij haar in het krijt.
‘Ik kom terug, zoals ik je beloofd heb’, fluisterde ik zachtjes toen het paleis achter de andere gebouwen verdween. Ik bleef staren naar de plaats waar ik het paleis voor het laatste had gezien, langzamerhand verminderde het aantal gebouwen en krompen ze terug tot ze lager aan de grond kwamen, net zoals de trein terug daalde, dit kon maar één ding betekenen we waren bijna bij de uitgang. Ik prentte de talloze lichtjes die afkomstig waren van de stad in mijn hoofd. Ze fonkelden alsof ze naar me wuifden en toen werd het plots terug donkerder om me heen. Eerst was ik even gedesoriënteerd, maar toen snapte ik dat we ons ergens in een tunnel bevonden. Ik liet me terugzakken tegen mijn geïmproviseerde zetel en ontspande mijn spieren.
Doordat het donker was, viel me plots een zwak licht op die afkomstig was van mijn pols. Vlug bracht ik ie bij mijn gezicht en zag ik dat het licht afkomstig bleek te zijn van de het cadeautje dat Colby aan me gegeven had. Het was een armband met een schijfje daarop waren drie gekleurde steentjes bevestigd. Deze waren waarschijnlijk erg veel waar. Toen zag ik dat een van de steentjes een zwak geel licht gaf, ik drukte erop en toen verscheen er een hologram van Colby’s gezicht.
‘Veel succes en als je me nodig hebt druk dan op het blauwe knopje, dan kun je me bereiken’, zei hij vooraleer hij terug verdween.
Ik voelde een vlaag van opluchting over me heen komen, ik kon hem contacteren wanneer ik maar wilde. Ik voelde hoe mijn ogen prikten van moeheid. Ik schoof wat heen en weer tot ik een goede slaappositie had gevonden en toen nam de slaperigheid het van me over en zonk ik weg in een droomloze slaap.
Er zijn nog geen reacties.