Hoofdstuk 2.4
Hopelijk vinden jullie het even spannend als ik, toen ik het schreef.
10 januari 2917: heden
Ik probeerde mijn hysterische aanval te onderdrukken, maar dat mislukte. Hoe kon hij me gevonden hebben, hoe kon hij hier al zijn, terwijl ik hem niet zo lang geleden in de straat had gehoord toen ik me had verborgen. Er moest veel meer tijd zijn verstrekken dan ik had verwacht.
'Siéra, rustig aan. Alles oké?' vroeg hij terwijl hij langzaam naar me toen kwam lopen. Doodsbang liep ik naar achteren in de hoop dat ik op één of andere miraculeuze wijze kon ontsnappen, maar mijn voet bleef ergens aan haken waardoor ik mijn evenwicht verloor. Voor mijn hoofd de harde vloer kon raken, had Colby in twee stappen de afstand tussen ons weten te overbruggen en mij opgevangen. Voor ik een schreeuw kon uitbrengen had hij een hand voor mijn mond gedrukt. Ik probeerde me los te rukken en een geluid te maken, maar dat was onmogelijk. Met opengesperde ogen van angst keek ik naar zijn gezicht.
'Kalm nu, Siéra. Alstublieft wees stil. Ik ben hier om je te helpen', zei hij zachtjes, maar hij hield zijn hand nog steeds voor mijn mond. Ik keek hem verwart aan. Mij helpen? Waarom zou hij me helpen.
'Beloof je dat je geen kik zult geven?' vroeg hij zachtjes, 'Ik weet een plaats waar we kunnen praten. Eerst aarzelde ik, niet goed wetend of hij de waarheid sprak. Maar uiteindelijk knikte ik. Ik kon toch niet uit zijn ijzersterke greep ontsnappen.
Hij liet zijn hand, die hij voor mijn mond hield, zakken. Maar hij hield me nog steeds bij mijn armen vast, zodat ik niet kon ontsnappen.
'Kom op', fluisterde hij en trok me met zich mee. Ik had verwacht dat hij me pijn zou doen, maar dat deed hij niet. Hij zorgde er voor dat zijn snelheid aan de mijne was aangepast, zodat ik niet zou struikelen.
Hij keek steeds nerveus om zich heen, alsof hij bang was dat er plots een heel leger ons zou gaan omsingelen, of daar was ik in ieder geval toch bang voor.
Plots stopte hij en trok een zijdeur open, die ik eerst niet had opgemerkt. We bevonden ons nu in een smalle ruimte, waar het pikdonker was. Ik knipperde verwoed met mijn ogen en probeerde aan het donker te wennen. Toen voelde ik hoe Colby me los liet.
Meteen ging er een vlaag van paniek door me heen, ik graaide om me heen en hierbij sloef ik onhandig tegen de kin van Colby aan.
'Wauw, geen geweld please', zei hij, 'Maak je niet druk, ik ga niet weglopen of zo, moest je dat denken. Ik had je misschien beter even moeten waarschuwen voor we hier binnen kwamen.' Hij klonk oprecht verontschuldigend.
'Waarom...', fluisterde ik, 'Wat doen we hier, waarom geef je me niet gewoon aan.' De verwarring die ik nu voelde was haast niet te beschrijven. Mijn ogen begonnen hun zicht terug te krijgen, waardoor ik Colby nu zag staan, alleen was zijn gezicht moeilijk te onderscheiden.
'Wel, zoals ik al zei, ik ben hier om je te helpen ontsnappen', zei hij langzaam, alsof hij bang was dat het anders niet tot me door zou dringen wat hij had gezegd, wat waarschijnlijk het geval zou geweest zijn.
'Waarom, ik heb... ik... ik heb iemand vermoord Colby, waarom zou je me niet aangeven. Ik heb iets gedaan dat tegen de wet is.'
'Maar daar geloof ik niets van Siéra, jij bent geen moordenaar en je moet jezelf dat ook niet wijsmaken.' Ik was verrast door zijn woorden, geloofde hij me echt?
'Dat weet ik, maar dat is wat andere denken dat ik heb gedaan. Er zou zelfs bewijsmateriaal zijn. Ik maak geen enkele kans door hier te blijven, als ik dat doe krijg ik waarschijnlijk de doodstraf toegekend', mijn stem brak bij het laatste. Ik voelde Colby's vingers zachtjes tegen mijn kin drukken.
'Siéra, ze zullen je niet vatten. Dat beloof ik. Ik ken je misschien nog maar 3 dagen, maar ik ben honderd procent zeker dat jij tot zoiets nooit in staat zou zijn. En ik beloof je op mijn eed als prins dat ik de echte moordenaar zal vinden', zijn stem klonk zacht en troostend. En toen brak mijn zelfbeheersing, ik liep naar voren en omhelsde hem. Ik hoorde een vreemd jammerend geluid en besefte toen dat ik mezelf hoorde huilen. Tot mijn opluchting zij hij niets en sloeg hij alleen troostend zijn armen om me heen. Heel even voelde ik me terug veilig en warm, terwijl ik daar tegen zijn borst aangeleund stond. Ik snoof zijn frisse geur op, die me deed denken aan de grote tuin in het paleis en probeerde die geur in mijn geheugen op te slaan, zodat ik deze nooit meer zou moeten vergeten.
Ik weet niet meer hoe lang we daar zo hebben gestaan, maar na wat voor een eeuwigheid duurde, duwde hij me zachtjes naar achteren.
'Siéra, we hebben niet veel tijd meer', fluisterde hij zachtjes, zijn lippen waren nog geen centimeter van mijn oor verwijderd. Ik kon zijn adem tegen mijn gezicht aanvoelen en plots vond ik de situatie erg ongemakkelijk. Ik deed een stap naar achteren maar liet hem niet los. Want als ik dat zou doen, wist ik dat het veilige gevoel die door hem werd veroorzaakt, meteen weer verdwenen zou zijn.
'Luister goed, ik heb hier een rugzak met alles erin wat je nodig hebt. Het enige wat je nu nog hoeft te doen is op die trein stappen', zei hij nu iets dringender dan daarvoor. Eindelijk had ik door waar we ons bevonden.
Naast deze enorme voorraadschuur was een perron en wij stonden vlak naast het treinspoor. Ik focuste me op wat er achter Colby stond en zag inderdaad een trein klaarstaan.
'Hij vertrekt binnen enkele minuten, het lijkt me best als je je ergens aan boord verstopt,' en bij die woorden gaf hij de rugzak aan mij. Me niet goed bewust van wat ik deed trok ik rugzak op mijn schouders en liep ik naar de trein toe.
'O Siéra, voor ik het vergeet, hiermee kun je contact met me opnemen, voor moest je in de problemen komen of gewoon even wilt praten', zei hij terwijl hij me tegenhield en iets in mijn handen drukte.
'Colby, hoe kan ik je ooit bedanken?' vroeg ik zachtjes. Hij drukte een vinger tegen mijn lippen en zijn aanraking zorgde er voor dat er een hoop vlinders in mijn buik tot leven kwamen.
'Dat hoef je niet, mijn dappere Tsarvna. Als ik de echte dader heb gevonden zal ik hem straffen voor wat hij jou heeft aangedaan, reken maar!' zijn stem klonk hard en vol woede, waarvan ik een beetje schrok.
'Beloof je me dat je voorzichtig zult zijn?' vroeg ik bezorgt, 'Ik zou graag mijn verloofde terugzien als ik terugkom.'
'Dat beloof ik, zolang jij dat ook doet', zei hij en hij drukte zijn lippen op mijn voorhoofd.
'Vaarwel, Siéra, mijn lief', fluisterde hij en na deze woorden klom ik in de trein, die me naar een nieuw en onbekende wereld zou brengen.
Er zijn nog geen reacties.