Finaleopdracht: Naar de toekomst

Ik spring naar voren en weet de grijpende hand nog maar net te ontwijken. “Hier komen!” klinkt het luid. Dat ben ik echt niet van plan. Ik ren door de kamer en zie het open raam. Perfect! Zonder te twijfelen spring ik over de vensterbank heen het raam uit. De eerste verdieping is vrij hoog, maar ik ben niet bang. Tenminste, niet voor het vallen. Bijna meteen voel ik de witgelakte metalen spijlen van het wasrek. Ik kruip er overheen. Het rek van de buren tegenover me hangt ook uit, tegen het rek van mijn moeder aan. Gelukkig is het gemaakt van onverwoestbaar metaal en krijgt iedere burger dezelfde spullen en hetzelfde inkomen. Dat zorgt er nu voor dat ik in veiligheid kan klimmen.
“Atharia!” roept mijn moeder woedend. “Dit is werkelijk de druppel! Je komt nu meteen hier en doet andere kleding aan of je hoeft niet meer terug te komen!”
Ik draai me om. Deze keer aarzel ik niet eens. Het is inderdaad de laatste druppel. Deze strijd zou niet nog eens gestreden worden.
“Het is Athan!” roep ik terug. Dan klim ik door het raam en verdwijn ik in het huis van de buren.
Deze ruzie is belachelijk. Je kunt gewoon een pilletje slikken en dan kan je zijn wie je eigenlijk bent. 90 procent van de tijd ben ik gewoon wie ik ben, maar als het echt belangrijk wordt, moet ik een rol spelen en iemand zijn die ik totaal niet ben. Ik kan dat gewoon niet meer. Ik kan die stomme jurken niet eens meer aankijken. Voor zover je jurken kan aankijken… Je snapt mijn punt.
“Athan, ik meen het echt! Jij komt nu terug!”
Ik kijk nog een laatste keer om en schrik. Het lijkt wel alsof mijn moeder een rode, vuurspuwende zombie is geworden. Ik hoef niet eens veel fantasie te gebruiken om de rookwolkjes uit haar oren te kunnen zien. Denkbeeldig vuur wordt mijn richting op gespuwd, maar gelukkig is het huis van de buren net te ver weg en bereikt het me niet. Echt blij word ik er eigenlijk niet van. Volgens mij heb ik het nu echt verpest en dat tijdens de verjaardag van mijn lievelingsoom... Aan de andere kant, mijn moeder kiest er toch zelf voor om zo overdreven te reageren, om een zombie te worden. Het enige verschil is dat ze niet zegt ‘hersenen’ maar ‘jij jurk aan’. Oké, misschien is dit een hele slimme, speciale en taalkundige zombie. Maar desondanks een zombie en de nabijheid van een zombie is gewoon gevaarlijk.
Ik draai me om en loop naar beneden. Mijn buurjongetje laat zijn houten lego liggen en komt al mijn kant op. “Athar! Weer ruzie?” Het klinkt veel te vrolijk naar mijn mening, alsof hij vraagt om samen een spelletje te doen. Ik zwijg dan ook om duidelijk te maken hoe ernstig het is.
“Ach, Athar...” Zijn moeder bemoeit zich er meteen mee. Als ik opkijk, zie ik dat ze op de bank zit. “Je moet echt eens met haar praten, hoor. En ook echt naar haar luisteren. Ze wil je vast alleen beschermen. Zij heeft ook haar redenen.”
De trieste blik van mijn buurvrouw maakt me alleen maar boos. Ik wil geen medelijden, dat doet pijn. “Dat heb ik al zo vaak gedaan, maar ze blijft vinden dat ik met een verjaardag zo’n stomme jurk aan moet doen! Alsof ze me nog nooit zonder jurk hebben gezien... En iedereen noemt me toch al Athar, zelfs familie!”
Dan bedenk ik me iets. Mijn moeder heeft gezien waar ik heen ging. Ze kan elk moment deze kant opkomen… Ik loop naar de voordeur. “Sorry. Heel erg bedankt dat jullie niet boos zijn voor het binnendringen, maar ik moet gaan... Maak die grote auto maar,” vertel ik mijn buurjongetje, doelend op de Lego. “Dan kunnen we daar de volgende keer mee spelen.”
“Athar wacht! Weglopen lost...”
Maar ik doe de voordeur al achter me dicht. Sorry buurvrouw, maar weglopen lost wel degelijk iets op, wel als je andere keuzes leiden tot pijn en verdriet.
Eenmaal buiten hoor ik al snel iets omvallen. Ik schrik en begin te rennen. Misschien is het mijn moeder die naar me toe wil komen en iets om heeft gestoten. Ik durf pas te kijken als ik aan het eind van de straat ben en de hoek om ga. Niets te zien... Toch hoeft dat niet iets te betekenen. Ik heb het idee dat ze van alle kanten kan komen. Alles wordt goed in de gaten gehouden. Misschien is het overdreven, maar ik weet gewoon niet wat ik kan verwachten. Ik heb haar nog nooit zo woedend gezien. We hebben elke feestdag ruzie, maar ik geef altijd toe. Misschien... Nee, ik geef niet meer toe. Nooit meer. Het is hypocriet. Iedereen mag zijn wie hij is behalve ik? Of, nee. Iedereen mag zijn wie hij is, inclusief ik, behalve wanneer er een verjaardag is en er met me gepronkt moet worden. Ze draagt die stomme jurk zelf maar! Zelfs als dat betekent... Mijn hart begint nog harder te bonken en tranen vertroebelen mijn zicht. Het dringt nu pas tot me door dat dit kan betekenen dat ik nooit meer thuis mag komen. Wat moet ik dan? Iedereen die ik ken, kent mijn moeder. Moet ik zomaar op een onbekende afstappen? Wat als het een pedofiel is...
Ik zucht en plof op een bankje neer. Een liedje speelt zich af in mijn hoofd, eentje die ik tijdens geschiedenis moest leren. ‘I would do anything for love, but I won’t do that.’
We hadden het over het technologische tijdperk, zo’n honderd jaar geleden. Ik vond het een saai onderwerp, maar het liedje wakkert mijn strijdlust wel weer aan. Misschien is het wel niet zo erg en vergeeft ze het me als ik beloof te luisteren, but I won’t do that.
Ik spring op en loop verder, niet langer in staat om te blijven zitten. Het gevoel van naderende onheil is nog steeds aanwezig. Ik ren verder en ontwijk wat recyclebots. Om een of andere reden ben ik bij een speeltuintje beland, waar ze nu het gras maaien. Een plek waar ik bijna altijd langskom als ik... Eigenlijk voor bijna alles. Ik zou dan ook niet verbaasd moeten zijn als ik mijn moeder aan de andere kant van de speeltuin zie. Als ik weet dat ik altijd dezelfde route loop, weet zij dat ook. Ik begin weer te rennen. Bij de straat moet ik helaas even wachten op de elektrische auto’s. Net wanneer ik kan oversteken, voel ik een hand om mijn arm. “Athari... Athar, wacht,” begint mijn moeder. Ik draai me om. Ze klinkt een stuk rustiger. Is dat echt?
“Athar, ik heb met de buurvrouw gesproken. Ze zei dat je al weg was, maar ook dat je er erg mee zat... Ik vind het vreselijk. Alleen, het is zo definitief als ik je broeken laat dragen... Je weet dat ze dingen kunnen zeggen, toch?”
Ik knik, nog steeds een beetje bang. Ze kan nog steeds elk moment aanvallen. Gelukkig ben ik mijn stem niet verloren. “Natuurlijk weet ik dat. Ik weet dat al jaren, mam, maar ik kan niet anders. Bovendien, ze hebben me zo vaak met een broek gezien. Iedereen heeft me al met een broek gezien. Niemand maakt er een probleem van...” Behalve jij. “Er is echt niet zoveel verschil tussen een meisje en een jongen en ik weet het echt zeker. Ik ga niet zomaar mijn gedachten veranderen. Ik ben een jongen.”
Mijn moeder zucht. Gespannen staar ik haar aan. Een auto stopt even, maar als ze merkt dat we blijven staan, rijdt ze verder.
“Ik weet het,” zegt de vrouw naast me. “Het is niet eerlijk dat ik het van je verwacht, maar in mijn gedachten ben je zo lang mijn meisje geweest... Ik wil gewoon niet dat iemand je pijn doet. Het is een soort ritueel. Ik wist niet dat je het zo erg vindt... Volgens de buurvrouw had ik beter moeten luisteren en inderdaad, de familie maakt het echt niets uit. Laten we maar gewoon gaan. De auto staat verderop.”
Ik knik. We beginnen te lopen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen