Hoofdstuk 1.1
Hopelijk bevalt het jullie. (nagelbijtend)
heden: 9 januari 2917
De koude van de avondlucht zorgde er voor dat ik koude rillingen kreeg over mijn hele lichaam, ik sloeg mijn mantel nog wat dichter om me heen en trok mijn kap nog verder over mijn hoofd. In mijn hele leven had ik me nog nooit zo vernederd gevoeld als nu, hoe konden ze er zelfs maar aan denken dat ik zoiets zou doen?
De afschuw deed me weer huiveren, terwijl ik me gebogen en zo onopvallend mogelijk door de mensenmassa begaf, die zich allen rustig naar huis begaven na een lange dag werken om eindelijk te kunnen ontspannen en gezellig samen zijn met hun familie.
Ik slikte de tranen weg die bij deze gedachten bij me opkwamen. Dit alles was mij ontnomen in één dag tijd, maar ik duwde de herinneringen die naar de oppervlakte kwamen zweven terug weg.
Ik versnelde mijn pas en probeerde zo min mogelijk tegen andere mensen aan te lopen, wat een moeilijke opgave was met die kap over mijn hoofd.
Verderop de straat werd mijn blik plots door een fel advertentiebord aangetrokken. Daarop was het gezicht van een 18 jarig meisje te zien. Ze had lange blonden haren, die een hartvormig gezicht omhulden. In haar haren stak een zilveren met edelstenen bezette tiara. Een paar lichtgrijze ogen keken formeel voor zich uit, net als de glimlach op haar gezicht.
Geschrokken bleef ik staan. Ik voelde hoe de angst langzaam bezit van me nam, zodat ik me niet meer wist te bewegen. Ik staarde naar het scherm waar ik mezelf zag wuiven naar het volk, heel onschuldig alsof er helemaal niets aan de hand was, maar de woorden die eronder stonden toonden het tegendeel.
In grote rode letters stond er onderaan het bord te lezen: 'Gezocht'.
Ik kan me niet goed meer herinneren hoe lang ik daar zo heb gestaan, zonder te weten wat ik nu moest doen. Maar uiteindelijk wist ik me uit mijn verdoofde toestand te halen en zette ik mijn tocht verder, ik durfde mijn hoofd nu helemaal niet meer op te heffen, bang dat iemand me zou herkennen.
Ik voelde hoe er diep in mijn een benauwd gevoel zich een weg naar buiten baande, ik probeerde mijn ademhaling onder controle te krijgen en mijn pas te vertragen, maar dat was haast onmogelijk nu de paniek eindelijk de overhand had genomen.
Ik wist niet goed hoe dat kwam, maar op de een of andere manier had het bord er voor gezorgd dat het nu pas echt tot me doordrong wat er deze dag was gebeurt. In al mijn haast botste ik verschillende keren tegen iemand op en hoorde ik af en toe een verontwaardigde kreet.
En toen hoorde ik in de verte de sirenes loeien. Kwamen ze dichter of beeldde ik dit me alleen in?
Ik kon het niet helpen en versnelde mijn pas, ik kon niet meer helder nadenken en duwde verschillende mensen aan de kant zonder acht te slaan op hun verhitte reacties.
Ik had me niet ingebeeld, de sirenes kwamen dichterbij. Ik kon de blauwe lichten al in de ramen van de gebouwen zien weerspiegelen. Ik sloeg een smalle zijstraat in en tot mijn opluchting waren hier veel minder mensen. Ik hief mijn mantel op tot aan mijn enkels en zette het toen op het lopen. Ik wierp verschillende keren een blik over mijn schouders, bang van wat ik zou zien. Mijn ademhaling begon zwaar en onregelmatig te worden, ik had helemaal geen conditie. Daar kon ik mijzelf nu wel om vervloeken, waarom had ik dan ook nooit aan sport gedaan. Er waren hier toch zoveel verschillende sporten die je kon uitoefenen in deze grote stad, maar daar was het nu toch te laat voor.
Plots klonk er achter me een luide kreet. Ik keek over mijn schouders, wat niet een goed idee was geweest, want wat ik daar verderop zag gebeuren deed me haast opnieuw verlammen van schrik.
Ik zag de politiewagen verderop tot stilstand komen, omdat deze niet in het straatje pasten. Een hoop mensen in blauwe en zwarte pakken achter me aanlopen. Ik zag het licht van de zaklantarens heen en weer bewegen door het donker. De rust die hier, voor zover dat mogelijk was in een stad, zonet nog de overhand had gehad, werd nu doorbroken door luid geroep en het gedreun van voeten op het asfalt.
Ik draaide me terug om en struikelde hierbij bijna over mijn mantel, ik kon nog net voorkomen dat ik op de grond viel door mijn hand op het koude wegdek te plaatsen, ik duwde me weer overeind en rende nog harder, veel harder dan ik mezelf voor mogelijk had gezien. Ik voelde me net een angstige een klein prooidier die wegrende van zijn jager, wetend dat ontkomen onmogelijk was.
Reageer (2)
Wauw mooi geschreven hoor! Spannend ^^
7 jaar geledenHet bevalt me zeker! Echt goed geschreven ^^
7 jaar geleden