Foto bij Naar de toekomst - Opdracht 3 - First contact

Setting
Ruimte, het is een vaag begrip in de fysica en tal van andere wetenschappen. Al jarenlang proberen wetenschappers bijvoorbeeld te achterhalen wat er zich nu net schuilhoudt in een zwart gat, wat die mysterieuze donkere materie nu net is, of er misschien zoiets als buitenaards leven bestaat. Ook in deze opdracht is het begrip ruimte vrij vaag. Ik geef jullie geen richtlijnen bij de setting. Zolang het maar een link heeft met de ruimte, is het goed voor mij. Wil jij het hebben over aliens die de aarde binnenvallen? Geweldig! Ga jij voor een ruimteschip dat wordt opgeslokt door een zwart gat? Even goed!

Opdracht
Ik hoop dat jullie goed met vrijheid overweg kunnen, want ook met de opdracht zelf kun je veel kanten uit. Ik wil dat jullie deze keer veel aandacht besteden aan de wereld waarin je personage leeft (niet te veel aandacht natuurlijk, ik wil geen droge beschrijvingen). Vragen die je moet afvragen, zijn BIJVOORBEELD (andere vragen kunnen natuurlijk ook): Wat maakt de wereld waarin je personage leeft een sci-fi wereld? Welke nieuwe technologische gadgets zijn er? Hoe heet het buitenaards ras dat binnenvalt, en wat zijn hun gewoontes? Wat hebben wetenschappers de laatste tijd ontdekt over de ruimte? Je mag sci-fi natuurlijk ook heel subtiel in je verhaal verweven, maar werk de sci-fi elementen die je hebt dan goed uit. Let wel op: de opdracht is om veel aandacht te besteden aan je sci-fi wereld, maar leg het er alsjeblieft niet te dik op - het enige wat ik wil, is dat je eens goed nadenkt over de wereld die je creëert, zodat je hem nog beter kan gebruiken om je verhaal te ondersteunen.

Eisen:
x Het minimum voor deze opdracht is 850 woorden, het maximum 1600*,
x Je levert in voor maandag 19 december 23u59 (met eventueel nog vier dagen uitstel),
x Je levert in door mij via PB een link te sturen met het betreffende hoofdstuk,
x Je verhaal is een OP,
x Je verhaal heeft een titel,

Alle verhalen die ik me van mijn oma herinner, begonnen op dezelfde manier. Mila en ik zaten naast het elektrische haardvuur onder een voorverwarmde deken, met mokken warme chocola met echte melk. We waanden ons bijna kinderen in de eenentwintigste eeuw, vooral als oma het enige boek dat ze bezat tevoorschijn haalde. Het was bizar om te zien, dat papier, want het was altijd zoveel dunner en buigzamer dan ik verwachtte, en het was helemaal volgekrabbeld met handgeschreven letters.
      “Zeg, kinderen,” zou ze na een tijdje bladeren zeggen, terwijl wij gespannen afwachtten, “heb ik jullie dit ooit verteld?”
      Dat was het punt waarop wij overeind schoten en bijna onze halflege mokken naar de andere kant van de kamer wierpen. “Wat, oma?”
      “Die keer dat jullie moeder in haar nakie in de sneeuw wilde spelen” of “die keer dat jullie opa op een stoel sprong omdat hij dacht dat hij een muis zag”, zei ze meestal. Het waren schattige, kleine verhalen, helemaal geschikt voor kinderen, die ze ooit had genoteerd in haar zelfs in haar tijd al ouderwetse dagboek. “Die keer dat mijn collega en ik per ongeluk als eerste mensen contact legden met aliens,” zei ze, één keer, die ik me het meest levendig herinner van al haar verhalen.
      Mila hapte naar adem. Ze was een beetje dramatisch, mijn zus.
      “Aliens?” fluisterde ik, want ik was, toegegeven, ook niet onberoerd door de dramatiek van het geheel.
      “Ja, aliens. Jullie weten dat er andere planten zijn dan de aarde, toch? En dat oma vroeger ruimtearcheloog was, en daarvoor heel veel stenen moest verzamelen?”
      Wij knikten heftig.
      “Soms moest ik stenen verzamelen op planeten die een maand reizen van aarde weg lagen. We gingen daar dan heen met een groepje mensen en trokken onze ruimtepakken aan, als dat nodig was, en gingen in paren van twee op onderzoek uit. Deze keer waren we op een dwergplaneet waar geen leven was, dachten we, maar waar de atmosfeer wel voldoende leek op die van aarde om gewoon te kunnen ademen, zelfs al was de hele grond alleen maar rots, zonder een enkele plant. De zwaartekracht was net wat lager, dus we konden wat gemakkelijker hupsen.”
      “Als een konijntje,” zei Mila.
      “Of een kangoeroe,” vulde ik aan, want ik kon natuurlijk niet achterblijven.
      Oma glimlachte naar ons allebei. “Of een sprinkhaan. Precies zo. Dus we vormden koppeltjes en we liepen en hupsten allemaal een andere kant op. Mijn collega en ik vonden de wereld zo mooi, en vonden zoveel mooie en interessante stenen, dat we verdwaald raakten. Er was geen Google Maps op deze planeet, want mensen waren er nog maar heel weinig geweest. Het leek allemaal niet zo erg, want we konden altijd nog het schip bellen om onze locatie te zoeken via onze trackers en ons te vertellen welke kant we op moesten, maar toen zagen we opeens iets bewegen.”
      Mila greep mijn arm zo plotseling vast dat ik haar bijna had geslagen. Ze liet ook niet meer los, zelfs niet als ik haar zachtjes probeerde af te schudden, dus liet ik haar maar.
      “We dachten we het ons hadden ingebeeld, maar toen zagen we het nog een keer, en toen nog eens. Het was een blauwe schaduw, erg lang, die ons leek te volgen. Het kon geen mens zijn, iedereen uit ons expeditieteam was kilometers ver weg, dat wisten we zeker. We kregen het doodsbenauwd.”
      “Ren!” piepte Mila. Ik wilde de oma uit het verhaal hetzelfde aanraden, maar tegelijkertijd begon ik een idee te krijgen waar dit heenging. Daardoor durfde ik helemaal niets meer te zeggen.
      “Dat was precies wat we deden,” zei oma. “We renden, en renden, en toen struikelde mijn collega over een rots en verzwikte zijn enkel, en de figuur die ons had gevolgd bleef maar rondjes om ons heen lopen, telkens net verscholen achter wat rotsen.”
      Oma pauzeerde. Dat was de eerste en enige keer in mijn leven dat ik ooit tegen haar had willen schreeuwen. “En toen?”
      “Toen kwam onze stalker dichterbij en dichterbij en wij konden nergens heen, want zelfs als ik mijn collega zou hebben geholpen, en zelfs met de lagere zwaartekracht, zouden we nooit snel genoeg zijn geweest om weg te komen. We dachten dat we er waren geweest toen er een persoon op ons afkwam, nog een stukje groter dan de langste mens die ik ooit had gezien. Ze was helemaal blauw en had geen hoofdhaar, en ze leek meer alien dan alles wat ik ooit op tv had gezien, en toen begon ze opeens grommende geluiden te maken. We dachten dat ze ons kwam opeten.”
      “Zelfs meer alien dan E.T.?” vroeg Mila. Oma hield van klassieke films en had ons er een paar laten zien die zo oud waren dat ze zelfs nooit in 3D waren uitgebracht.
      “Ja, zelfs E.T. We hadden nog nooit zoiets gezien. Ze had zes vingers aan elke hand.”
      Ik klemde mijn eigen handen onder mijn armen om ze te verstoppen, zelfs al waren ze al onzichtbaar onder de deken. Mila trok haar vingers juist tevoorschijn en wiebelde ermee, alle tien. Eindelijk was mijn arm weer vrij. “Zes? Maar dat is niet zo raar.”
      “Nu niet meer, maar toen was het nog nieuw voor ons. Wat wij niet beseften, was dat wij ook heel vreemd waren voor haar. Ze bleef wild gebaren en geluiden maken die leken op niets wat ik eerder had gehoord, maar gelukkig kwam mijn collega op het idee om de universele vertaalapp op zijn telefoon te openen. Het was niet perfect, omdat de app nog nooit met die specifieke taal had moeten werken, maar het was voldoende om iets op te maken van wat de blauwe vrouw riep, steeds meer in paniek. ‘Jullie zijn roze!’ zei ze. ‘Hij heeft nog maar vijf vingers! Kom dan mee, dan kan ik jullie naar iemand brengen die jullie kan helpen.’”
      Mila giechelde. “Ik ben ook roze. Ze wilde jullie helemaal niet opeten.”
      “Nee, natuurlijk niet. Dat was alleen onze stomme eerste gedachte.”
      “Was ze een falla?” vroeg ik zachtjes.
      Mijn oma klapte haar dagboek dicht en glimlachte zo breed dat haar hele gezicht ervan rimpelde. “Precies.”
      “Falla’s?” vroeg Mila. “Maar die komen toch van een warme planeet? Dat is waarom ze zich altijd zo goed moeten aankleden.”
      “Dat klopt ook. Ze woonden ondergronds, onder een steenlaag die onze scans had geblokkeerd, waardoor we ze nooit hadden opgemerkt. Toen we een dag later voor het eerst mee gingen naar haar stad, hadden we opeens een hele horde aan biologen nodig om alle planten en kleine dieren te classificeren.”
      Mila knikte, alsof dat precies was wat ze had verwacht. “En die man? Is het met hem goed afgelopen?”
      “Ja, heel goed. Kijk, hier is een foto van hem.” Oma pakte haar telefoon van de stoelleuning naast haar en zocht een foto in haar fotoboek. Toen ze het scherm onze kant op draaide, was ik in de war. Ik keek naar Mila, om te zien of zij er meer van snapte, maar ook zij gaapte oma’s telefoon aan.
      “Maar dat is opa!”
      Oma knikte, en veegde haar trouwfoto weer van het scherm, na er nog een laatste, lange blik op te hebben geworpen. “Dat is opa,” bevestigde ze. “Wees dus maar blij dat die vrouw hem niet echt op wilde eten, anders zou jullie moeder nooit hebben bestaan, en dan zouden jullie er ook niet zijn geweest.”
      “Ik wel,” zei ik. “Ik ben geadopteerd.”
      Oma schoot in de lach, al snapte ik destijds niet waarom dat grappig was. Mila pruilde een beetje, want ze wist dat ik gelijk had. Voordat er meer discussies konden ontstaan over wie er wel of niet zou hebben bestaan in andere mogelijke tijdlijnen, klonk de zoemer die aangaf dat iemand de deurcode voor oma’s appartement had ingetoetst en kwam onze moeder binnen.
      Mila wierp de deken van zich af en sprong op om zich in haar armen te werpen. “Mama! Waar is andere mama?”
      “Ze is al thuis.” Mijn moeder zwaaide naar oma. “Hoi mam.”
      Terwijl Mila vrolijk verder babbelde over koekjes en chocolademelk, vouwde ik de deken op, zonder al te veel naar mijn handen te kijken. “Vergeet je muts niet, schat,” zei oma. Ik keek op en ze had de muts vast, die ze een aantal jaar daarvoor zelf voor me had gebreid. Ik ging voor haar staan en ze trok hem over mijn hoofd. “Kijk,” zei ze, terwijl ze me een klopje op mijn wang gaf. “Nou krijg je het niet zo koud buiten, met je kale koppie.”
      “Bedankt oma.” Ik overhandigde haar de deken en haar vijf roze vingers raakten mijn zes blauwe. Ik bleef nog even staan treuzelen.
      “Is er iets, kleine?”
      “U bent toch niet nog steeds bang?”
      Oma legde de deken op haar schoot en greep allebei mijn handen in de hare, twaalf blauwe vingers tussen tien roze. “Bang? Voor jou? Ik ben oud, maar niet gek, lieverd.”
      De maakte me warmer van binnen dan de muts of mijn dikke winterjas ooit hadden gekund op deze koude planeet.

Reageer (1)

  • Florets

    Whoow haha, jouw "Aliens" lijken om mijn Aliens ;O . De mijne hebben ook zes vingers haha

    7 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen