Killja liep door het dorp, op weg naar de aangevallen zijde. Onderweg schaarden steeds meer boeren, houthakkers en een paar soldaten zich achter haar. Mannen, vrouwen, kinderen, iedereen wou meevechten. Toen ze de Charks zag, hapte ze naar adem. De wezens hadden een hoofd dat wel iets had van een trol -trollen kwamen uit de kinderverhalen-, armen met aderen die er als kabels overheen lopen, droegen het hoofd kaal, met 2 enorme ogen en een monsterachtige mond. Ze hadden behaarde benen, waar ook al aderen overheen liepen. Op hun onbehaarde borst droegen ze het symbool van Falasay. Toen ze merkte dat ze naar de wezens stond te staren terwijl die alles verwoestten, rende ze naar voren. Haar strijdkreet galmde door het bos; 'Amnaaa!'. Ze verspreidde met haar magie een mist, en viel aan. Achter haar hoorde ze nog meer strijdkreten, voor haar brullende Charks. Haar zwaarden waren een dodelijke wervelwind. Ze rende een paar keer door de Charks heen, sprong toen op een boom en liet de mist verdwijnen om te kijken hoeveel Charks er nog over waren. Toen ze het strijdgewoel zag, voelde ze een enorme machteloosheid opkomen. Geen van de ulven leek het op te merken, wat ook vreemd was. Er lag nog geen één Chark dood op de grond.

Reageer (2)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen