34.3. Koude
"Har, wacht nu meteen!" Ik weet niet wat we doen of waarom, maar praten in de snel verplaatsende lucht is de enige mogelijkheid om te communiceren nu. "Dat was de belangrijkste dag uit mijn zus haar leven!" Ik kreun als ik stevig word neer gezet en staar verward naar de sterke vampier voor me. Neusgaten wijd gesperd, een houding waar je niet zomaar door loopt, gebalde vuisten en ogen die heel de omgeving scannen. Er staat geen volledige mens meer voor me.
"Er zijn dingen." Hij ademt diep in en hurkt neer, zijn vingers rusten op de vochtige bosbodem. Zoals een wild beest ademt en luistert hij. "Mijn mannen reageren niet meer. Er was gevaar en plotseling vernam ik-" Zijn ogen zijn wijd gesperd als hij terug opstaat en me zenuwachtig tegen zich aan trekt, wandelend in een andere richting. Zo zouden we verder van het paleis gaan. Ik zwijg en probeer mijn tinkelende vingers te negeren. Ik wil magie beoefenen, dingen weten. Als ik me buk en contact zoek met moeder aarde grijpt iets me naar mijn adem. Ik zie de lichamen van de bewaking voor me liggen, ergens in het bos, niet ademend op de grond. Als ik eentje voorzichtig terug energie in blaas verstard Harry. Voordat ik iets kan doen bevindt mijn lichaam zich weer tegen het zijne en is mijn oriëntatiegevoel helemaal weg. Hij rent als een wilde door het bos. Mijn ogen verdragen de grote snelheid niet, net als mijn maag. Ik probeer kalm te blijven, niet wetend wat er aan de hand is, wel beseffend dat we de verkeerde kant opgaan. Ik weet niet hoelang we al lopen, maar het begint zacht te miezeren. Mijn hoofd draait als ik plotseling en voor de eerste keer voorzichtig neergezet word. Ik zeg niets. Mijn lippen plakken droog op elkaar terwijl ik zeg waar ik aan dacht.
"Het zijn die twee mannen zeker?" Har zijn lichaam ziet er ondanks de enorm grote gelopen afstand niet moe uit, zijn ogen zeggen iets anders. Dit was niet het gewilde scenario. Hij knikt kort, uitkijkend in de verte.
"Ze zitten achter ons aan. Je moet een dwaalspoor creëren Louis. Anders heeft dit geen zin."
"Hun magie is beter dan-" Zijn strenge blik en harde uitdrukking doet me stoppen en me stom voelen.
"Gebruik mij, het moet sterk zijn. Stuur ze richting het west."
"Wat moet ik achter laten?" Ik snap echt niet hoe ik dit moet verwezenlijkingen, maar zie er wel de noodzaak van in. Het moet en dat beangstigt me. "Jagen ze ons echt op?" Har hurkt voor me neer en kijkt me indringend aan waarna hij kort knikt.
"Onze geur, een spoortje magie, heel kleine dingen zodat het echt lijkt." Ik knik kort en kijk naar de bodem. Die kan ik ergens anders ook wel uitputten.
"Ik zoek wel even naar een spreuk." De lichamen van onze bewakers verdwijnen moeilijk voor mijn ogen waardoor het even duurt voordat ik op het juiste spoor zit. In uiterste concentratie open ik mijn ene hand die Harry gretig aanneemt en leg ik de andere op moeder natuur. Het enige wat er mee gebeurt is dat we haar uitputten. Ik frons als ik merk hoe zwaar de spreuk wel degelijk is maar zet door, knijpend in Hars hand. Ik zie beelden vanuit het west en loop er door, laat een leeggezogen plek energie achter, gebroken takjes... Het is pas als ik volledig tevreden ben dat ik het contact verbreek en hevig ademend terug naar het bos voor me kijk. Hars roze lippen zijn verleidelijk. Net als die heldhaftige leider-achtige blik bij die wilde krullen en het gespierde lichaam. Zijn groene ogen kijken me kort aan waarna hij me overeind trekt.
"Kom, we moeten verder." Het klinkt allemaal zo fragiel uit zijn mond, beide harten kloppen hevig van angst en opwinding.
"Ben je oké?" Ik frons lichtjes maar glimlach als zijn gezicht kort opklaart en hij knikt; net alsof hij het even nodig had dat iemand dat even vroeg. Voordat hij me op zijn rug kan gooien houd ik zijn hemd vast - het dure vest ligt ergens in de kerk, en kus ik hem gepassioneerd. Ik leef voor het hier en nu. Een smak geluid wordt gevolgd door een goedkeurend geluid van de keizer die kort en vastberaden over mijn jukbeen strijkt, o zo prachtig en krachtig. Hij zegt niets meer als hij me op zijn rug zet en terug begint te rennen voor ons leven.
Zou mijn dorp wel veilig zijn? Misschien gebruiken ze hen wel als gijzelingen in ruil voor ons. Zou iemand in staat zijn om zoveel mensen onterecht zo veel pijn te doen? De gedachte zorgt voor een zwaar gevoel dat met de minuut zwaarder wordt. De wind langs mijn wangen is lang niet meer aangenaam te noemen. Het snijdt en bijt in mijn broze mensenhuid waardoor ik zo veel mogelijk beschermd achter Hars rug probeer te blijven. De gedachte dat de rare man toen in het bos meende wat hij zei, schrikt me af. Hij wou mij echt gebruiken voor doeleinden waar ik het niet mee eens ben, desnoods gedwongen. Het gevoel dat ik toen geen magie had doet mijn hart nog sneller kloppen, dat is echt het meest wanhopige punt. Wanneer je niets anders kan doen dan zitten en anderen met jou en je dierbaren hun leven zien spelen. Gepijnigd klem ik me terug iets dieper vast tegen Beer. We rennen eeuwig door. Mijn ogen zijn fel gesloten tegen de misselijkheid, maar mijn buik voelt ellendig aan. Maar goed dat ze leeg is want anders hadden een allang ergens moeten stoppen. Waar wil Har zelfs naar toe gaan?
"Gaat het nog Har?" De man is zo koppig en verbeten in het doel om ons veilig weg te brengen dat er geen merkbare vermoeidheid is.
"Nog heel even Lou." Ik zucht kort maar duik dan weer weg voor de wind. Ik wil hem aankijken en zeggen dat dat geen antwoord is, dat ik ook sterk wil zijn voor hem. Toch doe ik het niet. We hebben beiden er de kracht niet voor. Zijn sterke lichaam blijft eindeloos rennen met mij op zijn rug. De wind snijdt zo in op me dat mijn wangen en verkleumde handen totaal gevoelloos zijn. Het is moeilijk om me nog goed te blijven vast houden, maar ik moet wel. Zo moeiteloos als Harry over de vlaktes en door de bomen heen scheert, maakt me angstig. Het kost hem wel moeite. We zijn aan het vluchten op zoek naar veiligheid. Ik weet niet wat de twee van ons willen maar goed zal het nooit zijn. Zouden ze zelf wel aanwezig zijn geweest of gewoon hun magie van buitenaf het werk laten doen? Ik heb het koud en voel me klein en kwetsbaar als Har me voorzichtig neer zet op de grond. Mijn lichaam blijft in dezelfde positie als de voorbije uren, mijn bewustzijn is ver weg. Ik voel warmte en zie andere kleuren dan geel, groen en zwart. Ik hoor een bekende stem maar sluit al snel bibberend mijn ogen weer. Ik weet niet waar we zijn en ik weet niet of het veilig is.
"Boo," ik voel Beer dichtbij en open mijn ogen. Hij zit bezorgd fronsend voor me. Zijn gezicht is spierwit en levenloos. Enkel zijn ogen vertellen me dat we vol moeten houden. Is dit waar we uiteindelijk voor gekozen hebben door samen te gaan?
"Ik heb het koud." Ik voel mijn lippen niet meer. Mijn handen bewegen lichtjes naar Har toe als ik probeer mijn stijve rug terug wat rechter te zetten.
"Ik zal je verzorgen, goed?" In knikken heb ik geen zin maar een kleine glimlach krijg ik er nog net uitgeperst. Zijn grote armen die duidelijk vermoeid zijn nemen me teder op en brengen me naar boven. Ik zie het gele plafond dichterbij komen.
"Waar zijn we?" Har zegt even niets, zijn lippen vormen een strikte lijn. Als ik hem aankijk verzacht zijn harde blik meteen.
"Op een veilige plaats Lou. Praten is voor later. Nu is het enkel belangrijk dat we even gezond en levend blijven, goed?" Hij zet me in een grote kuip. Tijd is een enorm vaag begrip. Ik schrik dan ook als Beer voorzichtig te warm water over mijn voeten heen kapt. Ben ik uitgekleed? Meteen klaar wakker kijk ik hem aan.
"Dat is te warm." Zonder te voelen schudt hij kort en vermoeid zijn weelderig krullen.
"Het is heel licht warm, maar net lauw zelfs. Het ontdooit je." Zonder dat ik hem toestemming geef giet hij de kan met water langzaam over mijn voeten en benen heen. Het brandt, tintelt, doet pijn. Ik reageer er weinig op, bijt enkel mijn onderlip kapot. Gepijnigd in stilte.
"Wat is er met je mannen gebeurd?" Zijn gezicht verrekt kort, maar hij neemt gewoon een nieuwe kan en giet nu over mijn middel, me niet aankijkend. "Har?" Mijn stem klinkt argwanend en mijn houding is dat ook.
"Ze vechten." Meer zegt hij niet.
"Hebben ze een kans?" Ik neem zijn hand die op de kuiprand steun zegt vast. Ons temperatuurverschil is nog nooit zo klein geweest. Hij slikt kort waarna ik eindelijk het groen van zijn ogen kan zien. Het is eerder verdrietig grijs nu.
"Ik hoop het."
Reageer (2)
Spannneennndd
7 jaar geledenIk ben heel benieuwd wat er aan de hand is en waarom ze moeten vluchten (:
Leuk, niet leuk?
7 jaar geledenIK VINDDD ALLEEEE STUKKEEENN LEUKKK!! <3