III
Een vredige nederzetting, een groot terras, midden in een nog groter woud aan de voet van de Alusmyspiek. De frisse lentedagen werden steeds warmer, maar hier bleef het koud, het nadeel van de nabij gelegen woonplaats van de goden. Het was midden op de dag en Killjs was gastvrij opgenomen en verzorgd in het neutrale dorpje. Kon ze nou maar van deze dagen genieten. Sinds ze Itaym dood had gezien, haar sterke vriend en medestander, was haar wil gebroken. Zonder verder ook maar iets te zeggen, of überhaupt te laten merken dat haar ziel niet met haar soortgenoten was heengegaan, was ze het dorp binnen gestrompeld. En nu zat ze in de vuurkamer van een gastvrije man van ongeveer 200 jaar. Een warme mantel van berenvellen had ze om zich heengeslagen, maar ze had het gevoel dat niets haar meer kon verwarmen. De deur kraakte. Killja keek op. Het was de man des huizes. Hij kwam tegenover haar zitten en sloeg zijn armen over elkaar heen. 'Wanneer gaat onze gebroken strijdster op wraaktocht, om iedereen af te maken?' Killja gaf geen reactie. 'Want dat is meestal het volgende deel in zo'n tragisch verhaal. En dan een heldhaftige dood.' Nog steeds liet ze niet merken dat dat ze ook maar iets gehoord had. 'Oke, luister, we hebben je nodig. Ons dorp wordt aangevallen door Charks, die we hier de laatste tijd wel vaker zien. Killja hief haar hoofd.'Wat in hemelsnaam zijn Charks?'
Reageer (2)
leuk
7 jaar geledenOh neen niet de Charks!
7 jaar geleden