II
Killja rende door de bossen, haar witte haren achter haar aan wapperend. Ze was alleen over. duizend-en-een vragen schoten door haar hoofd, maar ze kon er geen een beantwoorden. Ik moet bij een nederzetting van neutralen komen, schoot het door haar heen. Wacht eens even, ze rook iets. Iets.... bekends, tot haar verbazing. Zouden het andere Egwys zijn, of hield haar neus haar voor de gek? Nee, haar scherpe neus had echt iets opgepikt. Zonder op de ondergrond te letten volgde ze de geur. Ze struikelde. Vloekend kwam ze overeind.'Bij Falasay, wat een rotplek is dit!'. Ze schreeuwde wel, maar gedempt. Ze zette nu extra voorzichtig haar tocht voort. En ja hoor, daar zag ze Egwys. Maar ze leefden niet meer. Een walgelijke geur van rottend vlees en bloed zweefde haar tegemoet. Ze zag onder de Egwys ook Ityam, die een goede vriend was geweest. Niets herinnerde meer aan de sterke, vriendelijke ulf die ze had gekend. Killja zakte op haar knieën.'Nee!'. Deze keer hield de toon van de schreeuw aan, weerkaatst door de bomen. Killja keek in de gebroken, glazige ogen van haar vrienden, familie, soortgenoten. Zij, de Egwys, werden opgejaagd vanwege het kleine beetje magie dat ze bezaten. Hierbij hadden ze wel het nadeel dat ze veel kleiner waren dan de andere twee stammen, de Kalaii en de Rewajy. Killja kon de lichamen niet langer verdragen en vertrok, rennend, verblind door haar tranen.
Reageer (1)