Prologue
Zachtjes liep ze het donkere steegje in met de baby nog steeds in haar armen. Het was een sombere, regenachtige avond en alle lichten in de Wegisweg waren gedimt. De baby die daarnet nog krijste uit angst voor de dooddoeners lag nu stilletjes te slapen. Alsof er niets gaande was, alsof ze niet in gevaar was en nog een lang en mooi leven zou kunnen leiden. Het zou niet lang meer duren. Ze zouden gevonden worden en waarschijnlijk ook vermoord. Het waren donkere tijden. Zeer donkere tijden. Ze zou willen schreeuwen om hulp, willen bonken op de deuren totdat er iemand opendoet, ze zou ramen willen openslaan en haarzelf en de baby redden. Maar als ze dat deed zouden zowel zij als Anna nog voor ze het woord 'Snul' konden zeggen morsdood waren. Inderdaad, ze was een snul. Al van jongs af aan. Ze was uit huis gestuurd door haar ouders op haar elfde, toen ze haar brief van Zweinstein niet kreeg. Haar broertje had tranen met tuiten gehuild. Maar het had niet geholpen. De gedachte aan haar ouders deed pijn. Ze had maanden op de Wegisweg rondgezwerft, totdat een oude heks haar opmerkte. De heks ving haar op, gaf haar een warm slaapplekje en voedsel in ruil dat ze haar zou helpen met huishoudelijke klusjes. Heel haar jeugd had ze bij de vrouw gewoond, totdat ze op die ene dag tijdens het tuinieren hem tegen kwam. Hij had blond haar, dat prachtig schitterde in de felle zon. Zijn ogen waren helderblauw, nog helderder dan water. Het leek wel alsof hij haar betoverde met zijn perfectie. Ze ging met hem mee, wat misschien wel de domste keuze van haar leven was. Nu zat ze hier, omdat ze hem vertrouwde. Omdat ze niet inzag hoe hij was. Omdat ze te naïef was.
In haar gedachten verzonken had ze niet door dat een groepje dooddoeners door het weggetje paradeerden, met als leider Narcissa Malfidus en Bellatrix Van Detta. Toen de dooddoeners haar in de gaten kregen liepen ze meteen op haar af. Ze waren ongelofelijk enthousiast, waarschijnlijk zou Voldemort hun prijzen moesten ze zowel haar als de baby aan hem afleveren. Klaar om de Doodsvloek uit te spreken liep Bellatrix op haar af. Ze leek wel een poedel met haar lange zwarte krullenharen en met haar zwarte laarzen die tikten tegen de vloer. "Wel, wel wel. Ik ruik hier overduidelijk een smerige, vieze Snul..", zei ze. De dooddoeners lachten. "Tijd om haar af te maken, jongens? Beginnen we met dat kleine miezerige baby'tje?", klonk het. Met een zoete glimlach op haar gezicht richtte de zwartharige vrouw haar toverstaf op haar. "Astublieft, laat de baby leven!", begon ze te smeken. Als de baby doodging, dan zou ze voor niks zo lang op de vlucht geweest zijn. Bellatrix begon luid te schaterlachen. Narcissa liep naar voor en fluisterde iets in Bellatrix' oor. De zwartharige vrouw keek de blonde vrouw met een dodelijke blik aan en wenkte de overige dooddoeners het hoekje om. Narcissa begon zachtjes te fluisteren: "Oke, ik snap je. Ik snap dat je niet wil dat de baby doodgaat. Jou kan ik niet redden, maar haar wel als je akkoord gaat met mijn voorstel. Ik zorg dat ze terrecht komt bij een weeshuis, maar als ze op Zweinstein terecht komt, dan zal ze moeten spioneren voor ons". Zachtjes begon ze te lachen. Er was een kans dat Anna zou overleven! "Ja! Ik ga akkoord! Als Anna maar veilig is, dan is alles goed voor mij!".
Zachtjes liep de blonde vrouw over de straten, met nog altijd de krijsende baby in haar handen. Ze klopte op de deur waarna ze de baby op de deurmat legde en de twee brieven erbij legde. 'Voor het weeshuis' en 'Laat Anna dit lezen als ze oud genoeg is' stond erop. Snel liep de blonde vrouw weg, hopend niet herkend te worden.
Er zijn nog geen reacties.