Foto bij Het meisje dat bleef leven.

Bladzijde 6

Haalde hij zich dingen in zijn hoofd? Kon dit alles iets alles iets te maken hebben met de Potters? Als dat zo was... als bekend werd dat ze familie waren van - hij dacht niet dat hij dat zou overleven.
De Duffelings stapten in bed. Mevrouw Duffeling viel snel in slaap, maar meneer Duffeling bleef een hele tijd liggen piekeren. Zijn laatste, gerustellende gedachte voor hij in slaap viel was dat, zelfs als de Potters er inderdaad iets mee te maken hadden, dat nog niet betekende dat hij en mevrouw Duffeling er ook bij betrokken zouden raken. De Potters wisten maar al te goed dat wat de Duffelings dachten van hun soort.... Het was onvoorstelbaar dat hij en Petunia in rare zaakjes verwikkeld zouden raken - hij geeuwde en draaide zich om - nee, gelukkig stonden zij er helemaal buiten.
Daar vergiste hij zich deerlijk in.
Meneer Duffeling sukkelde uiteindelijk in slaap, maar de kat die buiten op het muurtje zat was nog altijd klaarwakker. Ze zat zo stil als een standbeeld en hield haar blik strak op de hoek van de Ligusterlaan gericht. Ze vertrok geen spier toen iemand verderop met een autoportier sloeg en ook niet toen er twee uilen laag overvlogen. Pas tegen middernacht verroerde de kat zich.
Plotseling en zo stil dat het leek alsof hij uit de grond was opgerezen, verscheen er een man op de hoek die de kat zo nauwlettend in de gaten had gehouden. De kat sloeg met haar staart en kneep haar ogen half dicht.
Zo iemand had er nog nooit door de Ligusterlaan gelopen. De man was lang, mager en stokoud, te oordelen naar zijn zilvergrijze haar en baard, die zo lang waren dat hij ze allebei gemakkelijk in zijn broek kon stoppen. Hij droeg een lang gewaad, een paarse mantel die over de grond streek en laarzen met gespen en hoge hakken. Zijn heldere, lichtblauwe ogen twinkelden achter halfronde brillenglaasjes en zijn neus was lang en krom, alsof hij minstens twee keer gebroken was. Hij heette Albus Perkamentus.
Albus Perkamentus scheen niet te beseffen dat hij in een straat garriveerd was waar alles aan hem ongewent was, van zijn laarzen tot zijn naam. Hij zocht in de zakken van zijn mantel, maar besefte toen blijkbaar dat hij werd bekeken en wierp plotseling een blik op de kat, die hem nog steeds vanaf het andere einde van de straat aanstaarde. Om de een of ander reden vond hij die aanblik amusant, want hij grinnikte en mompelde: 'Ik had het moeten weten.'
In een binnenzak vond hij wat hij zocht: iets wat op een zilveren aansteker leek. Hij knipte het open, hield het omhoog en klikte ermee.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen